Per reis werden meestal zo'n 2.400 prikken meegenomen, maar dit kon ook minder zijn (afhankelijk van de duur van de reis)Ook viste men wel met andere aassoorten, zoals geep, haring of koelever. TWEE TEELTEN Men deelde het vissersjaar in in twee teelten, nl. een verse en een zoute teelt. Tijdens de verse teelt die op 1 december begon, trachtte men de vis zoveel mogelijk levend aan te voeren. Daartoe werd zij in een bun bewaard. Bij de zoute teelt werd de gevangen vis in moten gesneden en ingezouten, nadat één der jongens aan boord de koppen al had afgesneden. Deze jongen werd de „omtoor" genoemd. Natuurlijk werd ook tijdens de verse teelt wel ingezouten vis aangevoerd, maar verse kabeljauw was de hoofdzaak. De zoute teelt vond voornamelijk in het warmere deel van het jaar plaats, waarin het moeilijker was de vis in het bun in leven te houden. Ook waren de reizen gedurende de verse teelt in verband hiermee korter van duur en dus dichter bij huis. De vers aangevoerde vis bracht op de vismarkt vele malen meer op dan de gezoute. Gedurende de eerste dertig reizen die door de schepen werden gemaakt, werden in totaal 2.866 levende kabeljauwen, 170 elebotten (heilbotten) en 785 ton nen gezouten vis aangevoerd; met een totale opbrengst van 20.983,25. HARINGVISSERIJ Nadat in 1820 de vangsten met de beug terugliepen evenals de prijzen die voor de vis betaald werden, besloot de Commissie van Toezicht zich ook te gaan bezighouden met de haringvisserijHiertoe stelde de gemeenteraad een krediet van 12.000,beschikbaar, welke som zou worden terugbetaald uit de eerst binnenkomende gelden uit de haringvisserij en uit de premie bij de wet van 1 januari 1817 toegestaan 500,per jaar voor elk schip dat de haringvisserij zou uitoefenen) Voor de organisatie van de haringteelt werd een aparte subcommissie in het leven geroepen. Behalve het schip „De Haringvisscherijdat speciaal hiervoor was aange kocht, werden ook de schepen „De Kroonprins" en „'t Eiland Schouwen" voor de haringteelt in gereedheid gebracht. In tegenstelling tot de beugvisserij werd de haringvisserij nl. wèl met netten uitgeoefend. Hiervoor gebruikte men een drijfnet, de zogenaamde haringvleet waarbij de „maatse" haringen in de mazen bleven hangen terwijl de kleintjes er onbeschadigd doorheen zwommen Met deze haringvisserij werd een begin gemaakt in het jaar 1820. De eerste reis leverde slechts een zeer geringe vangst op. Na enige tijd aan de wal te zijn geweest, vertrok men voor de tweede reis, die gunstiger uitviel. Al met al was 1820 geen gunstig jaar voor de haringvisserij, ook landelijk niet. De bovengenoemde haringschepen voeren overigens des winters gewoon ter beugvaart. Naar aanleiding van het in overleg met het gemeentebestuur genomen besluit om aan de haringteelt deel te nemen, werd een schrijven ontvangen van de 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 52