verkoop van een viertal schepen overgegaan nl. „De Zierikzeesche Visscherij", „De Stad Zierikzee", „De Vrede" en „De Kroonprins". Tijdens de publieke veiling brachten zij niet meer dan 4.299,80 op. In mei 1835 kwam het definitieve einde; de laatste vier schepen van de on derneming en een aandeel van 50 in de botterschuit „De Ventjagerijbe nevens diverse losse scheepsgoederen en visserijattributen werden buiten medeweten van de leden van de Commissie van Toezicht verkocht. Dit leverde een bedrag op van 11.770, Tijdens de allerlaatste vergadering van de Commissie van Toezicht (12 oktober 1835) bedankte de voorzitter de leden voor hun inspanning en moeite en zei diep teleurgesteld te zijn over de geringe medewerking van de zijde van het stadsbestuur. De vergadering werd daarop ontbonden; de onderneming was ver leden tijd geworden. Van het oorspronkelijk geïnvesteerde kapitaal bleek meer dan negentig pro cent verloren te zijn gegaan SLOTCONCLUSIE Nu, circa 160 jaar na de oprichting van de „Nieuwe Visscherij" heeft men uiteraard een andere visie op de destijds ongelukkige gang van zaken. En kele kritische kanttekeningen kunnen wellicht verhelderend werken. Natuurlijk was het plan tot oprichting van de „Nieuwe Visscherij" uitste kend bedoeld. Het was een min of meer idealistisch plan; men wilde in de eerste plaats de welvaart van de stad bevorderen. Bovendien zag men er ook een goede belegging van eigen geld in. Alle leden van de Commissie van Toe zicht en de meeste leden van het stadsbestuur hadden aandelen in de onder neming. Aan de Commissie van Toezicht kan niet verweten worden dat zij zich niet heeft ingespannen om tot gunstige resultaten te komen. In de eerste jaren van haar bestaan lukte dat ook nog in redelijke mate. Om eventuele fraudes onmogelijk te maken, was een ingewikkeld administra tief apparaat ontworpen, hetgeen overcontrole en overorganisatie in de hand werkte. Men onderzocht mogelijkheden om aan het benodigde geld te komen, waar men de schepen zou laten bouwen enzMen ging ervan uit dat het initiatief moest slagen. Verzuimd werd echter na te gaan waarom de vorige visserij te gronde was gegaan en of er onder de bevolking animo was voor het vissersbestaan. De personeelsbezetting was ook al vóór de Napoleonti sche tijd één der knelpunten geweest. Bovendien had tevoren onderzocht moe ten worden welke vorm van visserij de beste mogelijkheden zou bieden. Men wilde zestien schepen, maar of er voldoende werk of afzet van vis was, was onbekend. Het zou beter geweest zijn op bescheiden wijze met één of twee schepen te beginnen. Men had dan langzamerhand de problematiek en de mogelijkheden van de visserij leren onderkennen. Misschien had men dan de problemen met schepen die door gebrek aan aas en bekwame equipage aan de kade moesten blijven liggen, kunnen voorkomen. Hoewel de leden van de Commissie van Toezicht ijverig waren, op het gebied van de visserij waren zij onbekwaam. Er werd aarzelend opgetreden; grote waarde werd gehecht aan adviezen van relaties in Vlaardingen en Maassluis, vanwege de lange visserij traditie en de grote vissersvloot van die plaatsen. Zo liet men zich tegen vergoeding door twee personen uit Vlaardingen voor lichten over verkoopprijzen van vis. Wat men zich niet realiseerde, was dat men ook in deze plaatsen met een teruggang in de visserij te maken had, al nam deze niet zulke desastreuze vormen aan als in Zierikzee. 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 57