Het gemeentebestuur, dat een grote invloed op het geheel had en bij de op
richting beloofde dat zij op de meest ondubbelzinnige wijze medewerking
zou verlenen en bereid was de zwaarwichtige functies van de Commissie van
Toezicht te verlichten, liet het bij de minste of geringste tegenslag afwe
ten, zowel financieel als op het gebied van de beleidvoering. De angst geld
in een bodemloze put te gooien was groot en men had de onderneming, toen ze
verlies op ging leveren, liefst al in een eerder stadium geliquideerd.
Al met al duurde het tot 1857 (22 jaar na het ter ziele gaan van de „Nieuwe
Visscherij") dat onder het opkomend liberalisme de visserij weer tot bloei
kon komen. De oude belemmerende visserijwet en de hoge stedelijke belastin
gen op invoer van vis, vooral in Brabant, waarheen veel vis werd verkocht,
werden toen uitgeschakeld. Typisch is dat de vernieuwingen op visserijge
bied vooral van de „nieuwelingen" onder de reders kwamen. Zo begon de Sche-
veningse reder A.E. van Maas met het laten bouwen van haringloggers. Boven
dien introduceerde hij ook de veel lichtere katoenen netten in plaats van
de zware hennepnetten die men vroeger gebruikte. In 1870 bestond bijna de
gehele Vlaardingse vissersvloot uit loggers.
Voor de „Nieuwe Visscherij" te Zierikzee kwamen al deze ontwikkelingen
echter te laat.
NOTEN
1) Een hoeker of hoekerschip is een vaartuig, dat zich onderscheidde door
het ronde voor- en achterschip. De vishoeker behoorde tot de oudste va
derlandse schepen en wordt reeds in de 14de eeuw genoemd. De naam is
waarschijnlijk ontleend aan het zogenaamde „hoekwant" waarmee de kabel
jauwvangst werd uitgeoefend.
2) Defroyement - onkostenvergoeding.
3) Vischaloupen of vischaloupschepen werden hier te lande in de eerste
helft van de 19de eeuw naar Frans voorbeeld gebouwd. Zij hadden althans
in het begin een plat achterschip en voerden een zgn. kottertuig.
De vischaloup werd vooral gebruikt voor de beugvisserij en was daartoe
uitgerust met een bun om de vis in leven te kunnen houden.
4) Amsterdamse maat wil zeggen: gerekend in Amsterdamse voeten (0.283 me
ter) dit in tegenstelling tot een Rijnlandse voet (0,308 meter). Lang
72 voet wil dus zeggen 20,376 meter, wijd 19 voet 5.377 meter, hol 10
a 11 voet 2,83 - 3,113 meter, een bun van 20 voet 5,66 meter.
5) Bezaan(s)mast: maakte deel uit van een vrij algemeen gebruikelijke
tuigage, bestaande uit een strijkende grote mast met gaffelzeil en een
bezaansmast met de bezaan aan gaffel en boom.
6) Kluif(fokken)houtbij de hoeker was de boegspriet dikwijls extra ver
lengd met een kluif(fokken)hout
7) Raas: het meervoud van ra, een lange ronde spier, kruisgewijs aan een
mast of steng hangend en dienend om een zeil op te houden, welks bo
venzijde eraan verbonden wordt.
8) Gouden rijder: Gouden munt uit de tijd der republiek, met destijds een
waarde van 14 gulden.
56