tijdens donkere stormnachten op de Banjaard te pletter zijn geslagen, is
onbekend. Naarmate het aantal koopvaarders in de zestiende- en de zeven
tiende eeuw toenam, steeg ook het aantal scheepsrampen. Soms gebeurde het
wel dat tijdens zwaar stormweer tientallen schepen op onze kust in moeilijk
heden kwamen. Voor de zeelui die met hun schip strandden, was in die tijd
de kans op redding uiterst klein. De merendeels arme kustbewoners hadden
het dan meestal veel te druk met het roven en in veiligheid brengen van de
scheepslading. De een zijn dood was de ander zijn brood! Het heeft lang ge
duurd eer de overheid kans zag om paal en perk te stellen aan de plundering
van gestrande schepen.
Nederland was in 1824 het eerste land van het Europese kontinent waar het
reddingwezen werd georganiseerd. De gouden tijd voor de strandjutters was
voorbij. Op 20 november 1824 werd de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot red
ding van drenkelingen opgericht, waarvan het werkterrein zich uitstrekte
van Terheijden tot Cadzand. Veel jutters werden toen redders. Desondanks
bleven hun jutterspraktijken een taai leven leiden. Nadat ze de opvarenden
van een gestrand schip hadden gered, voeren ze maar al te vaak met eigen
boten terug, om te zien wat er nog aan waardevolle zaken „te bergen" viel.
Op „het ouwe sluusje" woonde reeds in de achttiende eeuw een familie die
zich ten nauwste betrokken voelde bij alles wat zich op en rond de Banjaard
afspeelde. Tussen de overige bewoners van de Westhoek namen ze zo hun ei
gen plaats in. Maar wel een aparte. Hun roemruchte verleden is inmiddels
verbleekt en verdwenen achter de nevels van de tijd. Een toevallige gebeur
tenis gaf me aanleiding hun doen en laten nogmaals voor het voetlicht te
brengen
BUITENBEENTJES IN DE SCHOUWSE SAMENLEVING
Op 4 mei 1958 overleed op de leeftijd van 94 jaar Marien van der Klooster,
oud-schipper van de reddingboot van Burghsluis. De laatste jaren van zijn
leven bracht hij door in een bejaardenhuis te ColijnsplaatOnder zijn na
latenschap bevond zich een aantal met de hand geschreven vellen papier.
Onder het opschrift „De Kloosters", stonden er een aantal figuren uit dat
geslacht in beschreven, althans voor zover ze destijds in Burghsluis woon
den. Door een toeval kreeg ik het epistel te lezen. De inhoud boeide me
zeer. Jammer dat de naam van de schrijver ontbrak, al heb ik een vermoeden
wie hij was.
Over hun aard en hun verbondenheid met Burghsluis werden er ten aanzien van
de Van der Kloosters een aantal kernachtige uitspraken in vastgelegd, die
hier onder in de bewoordingen van de onbekende familiebeschrijver puntsge
wijze worden samengevat.
1. Toen ze nog „in folio" waren, waren er op Burghsluis twee families Van
der Klooster, die van „den ouwen Jaop" en die van „den ouwen Dirk".
2. Als men vroeger vijf mensen op „het Sluusje" zag, was er allicht één
Klooster bij
3. De meesten probeerden op een gemakkelijke manier aan de kost te komen.
Gezweet hebben ze niet veel, geen van allen.
4. Werken was er zelden bij, maar als er een schip „zat", waren ze veel
mans en veel mensen die op de gronden in nood zaten, danken hun leven
aan de Kloosters.
5. Hoe kon men zich „het Sluusje" voorstellen zonder de Kloosters?
66