familie Van der Klooster uit Burghsluis deze prestatie voor zijn rekening
nam, mag betwijfeld worden. De Kloosters zelf zullen de laatsten zijn ge
weest om daar drukte over te maken. Niettemin zullen gemeenschappelijke
karaktertrekken hun trouw aan het reddingwezen hebben bepaald. Stuk voor
stuk waren ze zelfbewust, vrij en onvervaard.
Jacob van der Klooster („den ouwen Jaop") werd in 1862 de eerste schipper
van de Burghsluise reddingboot. Hij was toen 33 jaar. Na hem volgden ach
tereenvolgens zijn zoons Marinus en Cornelis hem op. Daarna werd zijn klein
zoon Jacob tot 1945 schipper, toen de bezetters de reddingboot vernielden.
Alleen al in de jaren, gelegen tussen 1866 en 1892, ontvingen leden van het
geslacht Van der Klooster in totaal 16 zilveren en 1 bronzen medaille we
gens moedig gedrag. Met uitzondering van Andries, maakten vrijwel alle an
dere zonen van Jacob deel uit van de reddingbootbemanning.
Uit verhalen van oorspronkelijke Westhoekbewoners krijg ik de indruk dat
de Kloosters uit Burghsluis destijds een vrij gesloten gemeenschap vormden.
Dat ze in de loop der jaren talloze schepelingen van een wisse dood hebben
gered, is waarschijnlijk onvoldoende naar buiten doorgedrongen. Aan het
oog onttrokken door branding en duisternis, deden ze hun plicht. Ze voelden
geen behoefte om met hun doen en laten te koop te lopen.
Het is ondoenlijk om alle tochten te beschrijven die Jacob van der Kloos
ter met de reddingboot heeft gemaakt gedurende de jaren dat hij schipper
was. Zijn laatste tochten maakte hij op 29 en 30 november 1897. Naar de
begrippen van die tijd was Jacob toen al een bejaard man. Desondanks had
hij tot dusver geweigerd om de helmstok uit handen te geven.
In de vroege morgen van de 29ste november van het jaar 1897 strandde het
Engelse stoomschip „Baidar" tijdens hevig stormweer op het Noordland. Of
schoon hij zich niet helemaal fit voelde, aarzelde Jacob van der Klooster
geen ogenblik en aanvaardde hij met zijn zonen de barre tocht naar de in
nood verkerende vrachtvaarder. Bij het Noordland gekomen bleek de „Baidar"
zo hoog op de bank te zijn geslagen, dat de reddingboot het schip met af
gaand tij niet kon bereiken. Men besloot voor anker te gaan om de vloed
af te wachten. De storm nam echter nog steeds in hevigheid toe en toen de
toestand voor de reddingboot te gevaarlijk dreigde te worden, besloot men
anker op te gaan en naar Burghsluis terug te keren. Tijdens deze terugtocht
werd de boot twee malen op zijn zijkant gedrukt, maar dank zij de zware kiel
richtte hij zich telkens weer op. Doornat en vermoeid bereikte men 's mid
dags tegen vier uut veilig de thuishaven. Om drie uur in de volgende nacht
vertrok men weer naar het gestrande schip. Het weer was toen wat bedaard.
Tegen acht uur in de morgen bereikte men de „Baidar" opnieuw. Daar waren
inmiddels ook Jacob van Beveren uit Veere en Marien van der Klooster Dirk-
zoon uit Burghsluis met hun visserschepen aangekomen. De kapitein van de
Baidar werd met zestien bemanningsleden aan boord van de reddingboot geno
men, terwijl de rest van de bemanning door de beide visserschepen werd op
gepikt.
Voor Jacob van der Klooster bleken deze reddingstochten te zwaar te zijn
geweest. Kort daarna overleed hij en verloor het reddingwezen langs de zui
delijke kuststreek een van zijn meest markante figuren. Een zeeridder in de
ware zin des woords, bekwaam en onbevreesd. Als schipper van de reddingboot
werd hij opgevolgd door zijn zoon Marinus, die toen 34 jaar was. Het werk
was hem niet vreemd, want reeds op 20-jarige leeftijd maakte hij deel uit
van de reddingbootbemanning. Als schipper van de reddingboot verrichtte
Marinus een groot aantal reddingsoperaties. In 1906 werd in de „Prinses
Wilhelmina" -zo heette toen de reddingboot van Burghsluis- een motor ge-
70