BERGERS EN JUTTERS Van hun aktiviteiten op dit gebied zijn over de Van der Kloosters niet zo erg veel bijzonderheden bekend. Het kustvolk hield er over het algemeen niet van om bijzonderheden over hun doen en laten aan de grote klok te han gen, ook de Kloosters niet. Uiteraard beleefden ze als bergers en jutters hun beste jaren, toen er nog overwegend met houten schepen werd gevaren. Vooral in de tijd dat het Brou wer shavense Gat de aanlooproute was voor de zeescheepvaart naar Rotterdam, zijn er heel wat schepen op de Banjaard en zijn naaste omgeving gebleven. Vaak gingen ze naamloos ten onder, zoals blijkt uit het volgende korte uit treksel van een sober verslag van een vuurtorenwachter op Schouwen uit de vorige eeuw. Onbekende kof op het Nieuwe Zand. Schoener en kof gelijk op de Zeehondenplaat. Onbekend schip op de Ooster. Alles weg. Onbekende brik met hout op de Ooster. Onbekende schoener op de Ooster. Alles weg! Nuchtere regels, waaraan een onbekend aantal menselijke drama's voorafging. Nadat de schepen op de banken waren stukgebeukt, spoelden de wrakstukken op het strand aan. Bij nacht en ontij wachtten daar de Kloosters, die de stukken ter plaatse verder sloopten en ze vervolgens naar Burghsluis ver voerden. Dan kwam ook de strandvonder er aan te pas. De dingen van waarde werden zelden bij de strandvonder gebracht. Daar wisten de Kloosters zelf wel raad mee. Hun moeite en inspanning moest tenslotte ook beloond worden. Van de schepen die op de banken verdaagden, maar niet direkt daarna werden stukgeslagen, haalden ze eerst de opvarenden met de reddingboot van boord. Vooral in de tijd dat Andries van der Klooster vuurtorenwachter was, had de reddingboot van Burghsluis meestal wel enige voorsprong op eventuele konkurrentenDe bemanningen van de reddingboten uit Brouwershaven en Goe- ree waren evenzeer paraat, dat wisten de Kloosters ook wel. Zodra ze de schipbreukelingen aan wal hadden gezet, voeren ze met hun eigen schepen terug naar het gestrande schip om te kijken of er daar nog wat viel te verdienen. Waren de Kloosters eenmaal aan boord, dan hadden andere ge gadigden geen kans meer. De Kloosters beschikten naar verluidt over veler lei middelen om ander kustvolk van boord te weren en in het hanteren daar van gingen ze bepaald niet zachthandig tewerk. Als ze toevallig een „goed" schip hadden, konden ze er daarna weer een tijdje tegen. Uit de vele overleveringen die uit de tijd van de Kloosters op Burghsluis zijn blijven hangen, blijkt dat een van hun beste schepen een boot is ge weest die was geladen met blokjes tin. Nadat zijn schip was gestrand, liet de kapitein een deel van de lading over boord zetten. Het geluk was met hem, want zijn schip kwam weer vlot. Ook de Kloosters deelden ruimschoots in dat geluk. Maanden lang zijn ze in de weer geweest om de over boord ge zette hoeveelheid tin te bergen. In 1882 strandde op de Banjaard een schip dat was geladen met vijgen. Ook deze lading wisten ze gedeeltelijk te bergen. Een jaar later troffen ze het nog beter. Toen strandde op de Zeehondenplaat het vracht- en passagier schip „Rotterdam", op de thuisreis uit New-York. De „Rotterdam" was een schroefstoomschip, dat tevens nog beschikte over zeilen. Het 1684 br. reg. ton grote schip was gebouwd in 1872 en behoorde toe aan de Nederlandsch- Amerikaansche stoomvaartmaatschappij, de latere Holland-Amerikalijn. Het 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 79