len, hunne keuze zou vallen op den Heer Boudewijn Giljam van der Have, lid der Provinciale Staten van 'Zeeland, zoon van den thans nog fungeerenden burgemeester, een man wien het aan capaciteiten niet ontbreekt en wien zij gaarne de zorg voor hunne belangen zouden zien opgedragen Minister Thorbecke ging - noodgedwongen - overstag, getuige zijn brief van 20 februari 1872 aan Zijne Majesteit Koning Willem III: 1s Gravenhage20 February 1872. Aan den Koning. Naar aanleiding van den Kabinetsbrief van 5 dezer heb ik Uwer Majes- teits Commissaris in Zeeland verzocht, den Heer A. Giljam, wethouder der gemeente Ouwerkerk te laten polsen of hij eene eventuele benoe ming tot burgemeester dezer gemeente zou willen aannemen. Blijkens ontvangen mededeeling van den Commissaris heeft de Heer Giljam verzocht, bij die benoeming niet in aanmerking te komen. Er doet zich dus in die gemeente het geval voor, dat er buiten den zoon van den aftredenden titularis geen geschikte persoon voor bur gemeester te vinden is, in welk geval alleen opvolging van zoon aan vader mijns inziens, gelijk ik de eer had in mijn rapport van 30 January 11. no. 741 Kabinet te verklaren, toegelaten kan worden. Uitbreiding van zoodanige opvolging buiten de lijn van volstrekte noodzakelijkheid zou weldra tot erge misbruiken en aanspraken leiden, die niemand meer zou kunnen keeren. Hier is echter de uitzondering onvermijdelijk, en ik meen alzoo nu geen bezwaar meer te moeten maken den Heer B.G. van der Have tot burgemeester van Ouwerkerk voor te dragen, waartoe nevensgaand ont werp van besluit strekt. De Minister van Staat en van Binnenlandsche Zaken. (w.g.) J.R. Thorbecke." J. P. Dekker(foto M. de Go ff au) 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1979 | | pagina 16