aanleiding van het meesterwerk dat deze orgelmaker te Zierikzee leverde is een korte uitweiding over zijn leven en werk hier op zijn plaats 10)J.H.H. Batz werd 1 januari 1709 geboren te Frankenroda in Saksen. Na een opleiding tot meubelmakersgezel trad hij in 1729 in dienst van Christoph Thielemann, orgelmaker te Gotha. Na een leertijd van vier jaar verstrekte Thielemann hem een gunstig getuigschrift en hiermee gewapend trok Batz naar de Repu bliek, waar hij in dienst trad van de beroemde Christiaan Müller, en als meesterknecht onder meer meewerkte aan de bouw van het orgel in de St. Ba- vo te Haarlem. Batz begon omstreeks 1740 zelfstandig te werken. Tot 1750 verrichtte hij in hoofdzaak onderhoudswerkzaamheden daarna volgde steeds frekwenter bouw van nieuwe orgels. Zijn voornaamste werken waren de orgels te Gorinchem (1761), s-GravenhageLutherse Kerk (1762), Hoorn, Ooster- kerk (1764), Woerden, Petruskerk (1768), Zierikzee, St. Lievensmonsterkerk (1770), maar daarnaast vervaardigde hij ook vele kleine orgels. Voorts hield Batz zich bezig met de bouw van huisorgels en klavecimbels. Batz had niet alleen voortreffelijke leermeesters maar beschikte zelf ook over een groot creatief vermogen waardoor hij een orgeltype van een geheel eigen karakter wist te scheppen, dat, zij het met accentverschuivingen, tot diep in de 19e eeuw in het huis Batz zou standhouden. Reeds drie jaar nadat Batz het oude orgel te Zierikzee had afgekeurd vond de aanbesteding van de bouw van het nieuwe orgel plaats voor ca. 40.000 een bedrag dat naderhand nog aangroeide tot 51.257. Het is een opmerke lijk fenomeen dat een stad met een dalende welvaart zich opeens zo'n luxe kon veroorloven. Het was hier niet zozeer de vrijgevigheid van magistraat en regenten zoals bijvoorbeeld te Vlissingen in 1765 of te Middelburg in 1778, maar een bijzondere omstandigheid die Zierikzee in staat stelde een zo groots werk te laten uitvoeren. In 1756 had namelijk de zeer vermogende Pieter Mogge 420.000 gelegateerd voor de oprichting van een hogeschool te Zierikzee, met de bepaling dat, wanneer deze niet binnen drie jaren tot stand kwam, met dit kapitaal een weeshuis voor kinderen van militairen ter repartitie van Zeeland moest worden gesticht. De Unie tussen Holland en Zeeland verhinderde de oprichting van een hoge school en het stadsbestuur toonde weinig animo om de tweede bepaling ten uitvoer te brengen: men kon de baten maar al te goed gebruiken om de ste delijke financiën te verlichten. Zo werd indirect een deel van de rente gebruikt voor de stichting van het nieuwe orgel: het totale bedrag werd in obligaties van 1000 tegen 2 3/4 omgeslagen onder de leden van de vroed schap. De rente en aflossing zou voor het grootste deel worden betaald uit de rente van het legaat Mogge en voor een gering deel uit de stads- en ker- kekas. Toch was voor deze regeling ook een grote offervaardigheid van de zijde van de vroedschap vereist. Het zal niet ieder gelegen zijn gekomen op korte termijn de voor die tijd aanzienlijke som van f 1000 beschikbaar te stellen, en verschillende raadsleden moesten dan ook door „inductie en persuasie" tot medewerking worden bewogen. Dit was echter een minderheid die zich tenslotte liet overtuigen. De regeling is een typisch voorbeeld van de mentaliteit onder de regentenstand ten tijde van de republiek: men voerde een zo zuinig mogelijk beleid, trachtte de vermogens zoveel moge lijk te sparen, maar kon wanneer het om grootse cultuurprojecten tot eer en glorie van eigen stad of provincie ging ook diep in de beurs tasten 11). Over de plaats van het nieuwe orgel bestond aanvankelijk verschil van me ning. De burgemeesters brachten 24 september 1767 rapport uit over een aan tal mogelijkheden. De plaats van het bestaande orgel was totaal ongeschikt wegens het licht dat het nieuwe orgel zou wegnemen. Wegens de grote omvang 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1979 | | pagina 36