draaf van belang, om op tijd klaar te zijn. Het was Zondag, maar men merk te er niets van. Ieder had genoeg met zichzelf te doen, en met groote droef heid werd ieders hart vervuld als men dit alles aanzag, en de mannen en jongens zag vertrekken. Met weemoed werden schepen en schippers nagestaard, die achter elkaar de haven verlieten en door familie en vrienden en burgers uitgeleide werden gedaan! Waar moeten ze heen, en zullen we ze nog ooit weer zien was de bange vraag van velen en niemand was er die daar een antwoord op geven kon Ondertussen was het mooie weer omgeslagen en een gure winderige lucht had er plaats voor gemaakt terwijl af en toe een regenbuitje viel, en donkere wolken zich boven het dorp samenpakten. Dit alles werkte niet mee om de toch al zoo droevige stemming beter te maken. Ook de schepen die in de Vluchthaven lagen, moesten spoedig vertrekken. Men zag de achterblijvende vrouwen en kinderen luid huilend met pak en zak aan de dijk staan, niet wetend waar ze zoo gauw naar toe moesten en ook be zorgd om het lot van hun heengaande mannen en jongens, die zoo'n onbekende toekomst tegemoet gingen Zoo bracht iedere dag ander nieuws maar meest was het niet veel goeds, en in den loop van de week nam de spanning nog steeds toe Radio berichten kwamen bijna niet meer door, en men deed elkaar de meest wonderlijkste verhalen. Enkel door het Radiotoestel, dat nog in het gemeen tehuis was opgesteld hoorde men nog wel eens wat, doch de berichten waren van dien aard dat men ze haast niet gelooven kon. Dat onze Koningin de wijk naar Engeland genomen had. Dat Prinses Juliana met de twee kleine Prinsesjes hun lief tehuis hadden verlaten om in den vreemde een veilige schuilplaats te vinden, en dat ten laatste het bericht kwam, dat Nederland had gecapituleerd, neen dat kon en dat wilde men nog niet gelooven. We zaten hier nu met recht op een eiland, en wisten van de buitenwereld haast niets af. Indien een bulletin aangeplakt werd, liep men wat men kon, om zoo spoedig mogelijk te weten, wat het inhield. Vele vreemdelingen, die voor hun werk onderweg waren en nu bij ons toe vlucht zochten, en vele gevluchte soldaten vertelden hun wedervaren en zoodoende wist men wat er buiten ons dorp omging, maar het was geen prettig nieuws wat we hoorden. Een Bruinissenaar(Simon de Graaff)die voor zijn werk op Zijpe moest zij vertelde toen hij weer op het dorp kwam, dat hij eenige Duitsche soldaten aan den overkant, te Anna Jacobapolder had zien staan. Volgens zijn zeg gen had hij duidelijk de Hakenkruisvlag zien wapperen, maar hij werd niet geloofd, men kon of wilde niet aannemen dat de Duitschers zoo dichtbij waren, maar het gerucht bleek waar te zijn want enkele dagen later deden de eerste Duitsche troepen hun intrede in ons dorp. Eenige avonden van tevoren werden wij voor het eerst opgeschrikt door mi trailleur vuur, en kanongebulder, men wist niet wat dit was en waar het van daan kwam, maar later hoorde men dat een Nederlands oorlogschip De Hydra in het Zijpe beschoten was, en na een hevig verweer gezonken was, waarbij velen den dood in de golven vonden. Een matroos uit Vlissingen zag nog kans den wal te bereiken en hoewel doodelijk vermoeid, voor het veerhuis op Zijpe te komen hij werd echter door de alhier gestationeerde soldaten voor een spion aangezien, hij riep zoo hard hij kon ik ben geen spion, ik ben Broere uit Vlissingen, maar zonder onderzoek werd hij door een kapi tein van het Nederlandsche leger op de plaats waar hij stond, voor het Veerhuis neergeschoten, en moest zoo tragisch zijn einde vinden. Zijn stoffelijk overschot werd op het kerkhof alhier begraven. 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1980 | | pagina 124