zestiende eeuw bekend geweest zal zijn en de betekenis van de devotie voor de middeleeuwse samenleving; daarna gaan we op zoek naar uitingen op Schou- wen-Duiveland en brengen we de vindplaatsen in kaart; zo keren we dan te rug naar de refreinen van Job Gommersz. om deze te analyseren en van com mentaar te voorzien. 1. DE REDERIJKERS 5) De rederijkers hebben een belangrijke rol gespeeld in het sociale leven van de late middeleeuwen. Zij organiseerden de festiviteiten rond kerkelijke plechtigheden, zij waren belast met het samenstellen en spelen van toneel spelen op hoogtijdagen, zoals „blijde inkomsten" van hoogwaardigheidsbe kleders, en vormden bij elk volksfeest het bruisende middelpunt. De bloeitijd van hun activiteiten valt in de zestiende eeuw. Bijna elke plaats beschikt dan over één of meer kamers, waar de „Conste der Rhetorica" beoefend wordt. Aan het begin van de zeventiende eeuw gaan de meeste ten onder, mede door de invloed van het calvinisme. Zo is het ook op Schouwen- Duiveland 6): Brouwershaven, Haamstede, Renesse (geen gegevens voor 1611), Oosterland, Ouwerkerk, Nieuwerkerk en misschien Dreischor bezitten in die tijd een rederijkerskamer, terwijl Zierikzee zelfs drie kamers telt, nl. De Eglantieren, de Distelbloem en de Laurieren. Gegevens over de organisa tie en de literaire prestaties zijn uiterst schaars. Alleen van de „Roode Lelye" te Brouwershaven en van „De blaue Akoleyen" uit Nieuwerkerk is ons enig literair werk overgeleverd 7) De rederijkerskamers waren ingericht als gilden. Men beschouwde de letter kunde als een kunstambacht dat te leren viel, vergelijkbaar met beroepen als edelsmid, beeldhouwer en schilder. De belangrijkste figuur der rederijkers was de beschermheer, prince ge noemd, meestal een man van aanzien en welstand, die de prijzen beschikbaar stelde voor de literaire wedstrijden die de kamers onderling hielden. Aan hem werd ook vaak de laatste strofe van het refrein opgedragen, beginnend met de plechtige aanspreking: „Prince De deken en zijn raad vormden het bestuurscollege, dat jaarlijks gekozen werd op de feestdag van het gilde. De factor maker) was de artistieke leider van de kamer: hij dichtte het stuk dat gespeeld zou worden, gaf aan wijzingen aan de gildebroedersonderwees de aspiranten, regisseerde het stuk en onderhield de contacten met andere kamers. Vaak kreeg hij een be paald salaris van het gilde en/of combineerde men zijn aanstelling met een baan bij de overheid. Het feit dat Job Gommersz. secretaris was en boven dien de stukken voor het gilde schreef, wijzen in dezelfde richting. Zeker is het echter niet. Het lidmaatschap van het rederijkersgilde werd als een grote eer beschouwd. Slechts zij die 'kunstzinning' waren, of bepaalde maatschappelijke verdiens ten hadden, konden lid worden. De financiële verplichtingen waren zwaar: het betalen van inschrijfgeld, het laten vervaardigen van een gildekleed, het voldoen van de begrafeniskosten (meestal onmiddellijk bij het toetre den tot het gilde)het bekostigen van feestmaaltijden bij diverse gelegen heden e.d. Net als in iedere middeleeuwse vereniging nam het religieuze een belangrij ke plaats in. Het gilde had vaak een eigen kapel of altaar, gewijd aan de schutspatroon, en de leden waren verplicht gezamenlijk de mis bij te wonen in livrei. Die verplichting gold bij uitstek op de feestdag van de be- 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1980 | | pagina 48