schermheilige van het gilde. In plechtige optocht trok men dan naar het kerkgebouw. Op een plattegrond van de St-Lievensmonsterkerk te Zierikzee 8) zijn de altaren van de diverse gilden nog duidelijk ingetekend en krijgt men een beeld van de religieuze betrokkenheid der gilden (zie ook par. 4) Job Gommersz. en „De blaue Akoleyen" In Nieuwerkerk was St-Anna patrones van het rederijkersgilde. De leden zul len dus op 26 juli, de feestdag van deze heilige, bijeen geweest zijn om haar te eren en hun verkiezingen te houden. In de keuze van Anna als patro nes stond deze kamer niet alleen in Zeeland. Ook Middelburg, al vroeg in de vijftiende eeuw met het „Bloemken Jesse", Veere met de „St-Anna's kin deren van de Blaue Akoleyen", Vlissingen en St-Annaland hadden haar als patrones gekozen. Elke kamer had een devies of spreuk en een wapenschild of blazoen, dat vaak op de mouw van het gildekleed geborduurd werd. Op 28 november 1563 wordt Job Gommersz. lid van de plaatselijke rederijkers kamer. Hij vindt dat kennelijk een belangrijke gebeurtenis, want hij ver meldt het feit met nadruk in een kalender, waarop behalve de feestdagen der heiligen, ook persoonlijke aantekeningen voorkomen over geboorte en over lijden van familieleden e.d. Uit die mededelingen kennen we het devies van de kamer, dat hij in zijn refreinen nog dikwijls zal herhalen: „welluyende ende in minnen groyende" 9)Het wapenschild is verloren gegaan; waarschijn lijk waren de „blauwe akoleyen" erop afgebeeld, een symbolische bloemsoort, waarbij de kleur blauw verwijst naar Maria. Een jaar na zijn beëdiging als lid van de „Blaue Akoleyen" schrijft Job Gommersz. op 30 november 1564 zijn eerste refrein „op het nieuwe jaer", ge volgd door een refrein met „kunstige" dubbelrijmen. Voor het nieuwe jaar werkelijk begonnen is, dicht Job Gommersz. nog een refrein op een amou reus thema. Hij heeft duidelijk zijn draai gevonden. Het jaar 1565 is zeer vruchtbaar in artistiek opzicht. Behalve enkele re freinen, waaronder de hier te bespreken „Lof Anna moeder de wortel van Jesse" (no. 8) en „Lof maghet Maria hemelsche Coninghinne" (no. 9)dicht hij maar liefst drie toneelstukken: „De klucht van de bedrogen minnaars" (onvoll.), een spel „Van onser lyever vrouwen hemelvaert" 10) en tenslotte: „Een spel van zinnen van menigh mensche"Het laatste spel werd in januari 1566 voor het eerst opgevoerd. De literaire verdiensten van Job Gommersz. worden niet hoog aangeslagen. Meertens zegt, dat hij niet boven de middelmaat van de zestiende eeuwse rederijkers uitkomt, al zijn sommige refreinen verdienstelijk. Hummelen 11) noemt hem gewoon een „derderangsdichter" In al deze stukken doet Job Gommersz. zich kennen als een oprecht katholiek. Hevig valt hij uit naar de aanhangers van de opkomende nieuwe leer, „de valsche ketterye, dye te desen tye, de werelt zeere doergaet". Voor hem is de macht van Maria en haar moeder Anna en andere heiligen onaantastbaar en daarvan legt hij getuigenis af in zijn spelen en refreinen. Via toneel had men natuurlijk een uitstekende mogelijkheid om bepaalde standpunten naar voren te brengen en de opinie te beïnvloeden. Men kon aansluiten bij ac tuele zaken en zowel personen als recente gebeurtenissen aan de kaak stel len. Op die manier konden heel wat irritaties en gevoelens van bezorgdheid geventileerd worden t.a.v. het overheidsbeleid. 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1980 | | pagina 49