sociale gebeuren en versterkte het saamhorigheidsgevoel van de gildeleden in belangrijke mate. In de notulen van het stadsbestuur, gedateerd 24 april 1501, zijn enkele regels m.b.t. het St-Annagilde geformuleerd en door het stadsbestuur be krachtigd „tot vordenisse bevordering) van godsdienst en onderhoudenis- se van het gilde" 29) Na de gebruikelijke artikelen t.a.v. lidmaatschap en financiële verplich tingen volgen enkele punten die verband houden met de devotie. Elk lid is verplicht bij te dragen in de onderhoudskosten van b. het altaar, dat in de gildekapel stond. Bovendien moest elke gildebroe- der aanwezig zijn bij de begrafenis van een medebroeder of één van diens huisgenoten „als van ouds gewoonlijk is". Wie verzuimde, moest „een pond was" afstaan ten behoeve van het gilde; de leerjongens, „cnapen" genoemd, een half pond. Interessant is de opmerking in de ordonnantie over de ommegang op de dag van St-Lieven, patroon van de stad en het belangrijke meereders(Meekrap)- gilde, die gehouden werd op 12 november. Alle gilden waren verplicht deel te nemen aan de processie. De stad telde in de vijftiende eeuw zo'n veer tig gilden, die bijna allemaal een plaats vonden in de St-Lievensmonster- kerk, hetzij in een van de 29 kapellen, hetzij bij een der pilaren. Het St-Annagilde had zijn kapel aan de noordzijde van de kerk, direct rechts bij binnenkomst door de noorderingang. Een plattegrond uit 1652 geeft de posities van de gilden in het gebouw nog duidelijk aan 30) In 1475 was bepaald, dat elk hoofdgilde twee kaarsen en elk ondergilde één kaars mocht meevoeren tijdens de ommegang 31)We lezen in het ge noemde stuk uit 1501, dat de leden van het schippersgilde verplicht werden zich tijdens de processie bij het gilde te scharen, tenzij men buiten de stad was of in dienst van de stad stond. De deken en ommegangers (het be stuur) waren gemachtigd de leden aan te wijzen die de kaarsen mochten dra gen. De „uitverkorenen" werden een maand of vijf weken tevoren op de hoog te gesteld „ten fine dat sy luyden hen daerop bereiden moogen". Het zal een bonte optocht geweest zijn die naar de St-Lievensmonsterkerk optrok: alle gildeleden in livrei temidden van hun sieraden en vaandels met de afbeelding van de schutspatro(o)n(es)De schippers kwamen bijeen op St-Annadag, dus op 26 juli, om hun jaargeld te betalen, een nieuw be stuur te kiezen en aan hun religieuze verplichtingen te voldoen. Na de Re formatie verdween uiteraard het devotionele karakter van de bijeenkomsten. Het lijkt erop of de gildeleden zich minder gebonden voelden, nu zij zich niet meer hoefden te verzamelen rondom het altaar. Het stadsbestuur moest op 13 juli 1601 het bevel uitvaardigen, dat de leden van het gilde op 26 juli in de stad moesten verblijven om hun gildeplichten te voldoen. Het be vel werd op 31 augustus 1683 woordelijk herhaald. c. Samen met het Kleermaker- of Onze-Vrouwengeboortegilde beheerden de schippers dertien armenhuisjes, „Godskamertjes" of „Schorskamertjes" (naar de Schorsmolen in de nabijheid) genoemd, in het stadse dialect altijd als „schosjes" aangeduid. Ze stonden, voordat ze in 1953 werden afgebroken, ter hoogte van de Hoffer- straat. De zeven huisjes op het noorden werden al heel vroeg „St-Annecamer- tjes" genoemd; de andere zes waren van het Kleermakersgilde. De huisjes werden in 1437 door „Jan Jansz. en Marekijn Oellaerdsdochter sijn wijff" aan de beide gilden geschonken ten behoeve van weduwen en armlastige gilde leden 32) 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1980 | | pagina 59