V. Nieuwerkerk
In Nieuwerkerk in Duiveland bestond de rederijkerskamer „De blaue Akoleyen"
met St-Anna als patrones, zoals hiervoor besproken.
Het lijkt er niet op dat Schouwen-Duiveland een centrum van Annaverering
is geweest. Geen enkele kerk of polder is naar haar genoemd. De gegevens
zijn echter te schaars om vergaande gevolgtrekkingen te maken. Over b.v.
de vele kloosters op het eiland, waar de devotie zich had kunnen uiten in
beelden en geschriften, is maar weinig bekend 42)
4. TWEE REFREINEN VAN JOB GOMMERSZ.
Een refrein is een gedicht van vier of meer strofen, die meestal even lang
zijn, behalve de laatste, de Prince, die korter kan zijn. Het gedicht wordt
telkens afgesloten met een refrein van één of twee regels, meestal stok,
ook wel stokregel of regel genoemd, waarin het thema verwoord is.
De laatste strofe bevat de opdracht aan de Prince van de Kamer of aan een
andere persoon, die dan als prince of princesse wordt toegesproken 43)
Job Gommerszschreef tenminste tweeëntwintig refreinen, want in het ge
noemde handschrift (132 F7 K.B.) vermeldde hij in de marge van het eerste
refrein dat hij in zijn „bouc" optekende: het 22e van myn refereynen
„by my voer tlese in dezen boec gestelt" (fol.79)
De volgorde waarin de gedichten genoteerd werden, is dubieus te noemen.
Direct na de drie toneelspelen volgt het hiervoor genoemde refrein, zonder
nummering, gedateerd 1573; dan volgt een refrein uit 1571 met de duidelijke
aanwijzing „Eerste"; daarna drie uit (eind) 1564, vijf uit 1565 en vier
uit 1566; tenslotte worden nog twee refreinen aangekondigd (no. 14 en 15,
dus eigenlijk 15 en 16)waarop het handschrift afbreekt 44)
In tegenstelling tot het derde spel zijn de refreinen zonder doorhalingen
opgeschreven. Het lijkt erop of Job Gommersz. een keur uit zijn dichten
samenstelde. Alleen het achtste: „Lof Anna moeder de wortel van Jesse" en
het negende: „Lof maghet Maria hemelsche Coninghinne" worden hier bespro
ken.
Bij de bestudering van het achtste refrein bleek, dat de bladen van het
laatste katern van het boek dooreengeraakt waren. Op basis van vormaspec
ten en thematiek kon de oorspronkelijke volgorde hier weer hersteld wor
den (zie translitteratie, blz. 67).
Het achtste refrein bestaat uit drie strofen van wisselend 16 en 17 regels;
het negende telt vier strofen van telkens 15 regels. De twee refreinen
hangen thematisch zeer nauw samen: gezamenlijk bevatten zij in grote lij
nen de geschiedenis van St-Anna, zoals die in par. 2 geschetst werd. Boven
dien -en dat maakt het juist voor onze regio aantrekkelijk- speelt de re
derijkerskamer uit Nieuwerkerk in het achtste en die van Ouwerkerk in het
negende refrein een belangrijke rol. Het manuscript is nogal gehavend, zo
dat sommige tekstgedeelten moeilijk leesbaar zijn of zelfs zijn weggeval
len
„Ick(..) zoude gheerne een Lof beghinnen ter eeren de waerdige moeder
Anna" (r. 3-4), schrijft Job Gommersz. in het achtste refrein, waarin hij
61