handen vulden ze de bietenmanden. De mannen namen de manden op hun schou
der, liepen over de „peegank" en stortten de bieten in het scheepsruim.
Hun schouder beschermden ze met een vastgebonden kussen.
Door slik en regen waren de loopplanken dikwijls zeer nat, hiertegen wer
den z.g. sliksporen gedragen. Dit waren ijzeren plaatjes met punten, die
onder de veldschoenen werden bevestigd.
Het was hard en vlug werken geblazen. Bij de volgende vloed moest het schip
geladen zijn en weer vertrekken. Het risico om met vloed aan de dijk te
blijven liggen was veel te groot. Het schip kon lek stoten op de stenen
van de glooiing.
Het bietenvervoer werd na de verharding van de polderwegen veelal verplaatst
naar grotere havens. Deze waren meestal veiliger voor de schepen. Er werden
verschillende nieuwe haventjes aangelegd. Den Osse, Schelphoek, Nieuwe Veer
en Flaauwers zijn hiervan voorbeelden.
[jt/sc-VZy/er/.- s/( 0. v
/yi /en /"/,'y
y-A/.Z-
0 v v 1 x
j
J0> x- <0?. - 0,- -e *■:/<:-jio-1
Afschrift van de „Statuten der Vereniging tot Oprichten van een Weegbrug te Dreischor"
(Art. 1} 2 en- 5). Het oorspronkelijke stuk is gedateerd: „Te Dreischor den 25 September
2883" en het afschrift is van 21 januari 1908.
De bestaande havens zoals Zierikzee, Brouwershaven, Bruinisse, Viane,
Burghsluis, Kloosternol, Zonnemaire-Veer en aan het Dijkwater: De Staart,
Stevensluis en Beldert werden geschikt gemaakt voor bietenschepen en bie
tenopslag. De opslag van bieten was aan verschillende havens niet zonder
risico. Bij springtij kwamen de bietenschepen in de waterstroom. In de loop
der jaren zijn er nogal wat bieten in het water verdwenen.
De werkwijze op de havens was in het begin ongeveer gelijk aan het laden
vanaf de dijk. De schepen waren echter groter en verschillende boeren moes
ten hun bieten in hetzelfde schip lossen. Bij de te lossen wagen was een
controleur. Deze moest de manden tellen en de tarra vaststellen. Af en toe
werd een mand bieten gewogen en zo werd het netto-gewicht bepaald.
73