en stroomde het water met kracht in de haven. Het spuien diende om de
kronkelende vaargeul door het Dijkwater zoveel mogelijk slibvrij te hou
den.
Een andere manier om de „guille" slibvrij te houden waren de poldergema
len van de Vierbannen op Stevensluis en het gemaal van Dreischor en Bel-
dert. Deze gemalen werkten zoveel mogelijk bij laag water in verband met
brandstofbesparing. Oorspronkelijk waren het beide stoomgemalen. In de
jaren dertig werd Stevensluis een dieselgemaal en Beldert elektrisch.
De vaargeul („guille") begon bij de rode ton in de Grevelingen. Hier wacht
ten de schepen tot het opkomend tijbij laag water was de geul onbevaar
baar. De geul kronkelde door het Dijkwater naar de Staart, vervolgens
langs de „Veugelöögte" en Krommegat naar Stevensluis, dan kwam Het Nieuwe
Veer en ze eindigde op Beldert.
De „guille" was bebakend met lange dunne boomstammen. Ondanks deze beba-
kening was het voor veel schippers moeilijk het Dijkwater in te varen.
Dikwijls werd dan ook een loods ingeschakeld. Deze loods werd met een
roeiboot vanaf de zeedijk bij de z.g. Bulte aan de Noorddijk van Dreischor
afgehaald.
Vermoedelijk is de haven van Beldert bij de inpoldering van het Schorre
Stroodamme, de Adriana Johannapolderin 1893 of enige jaren daarna ver
groot. Zowel de ligruimte voor de schepen als het havenplateau zijn in
verband met de toenemende bietenaanvoer uitgebreid. De haven van Beldert
was voor de gemeente Dreischor een bron van inkomsten en bracht zoveel op,
dat de weg Dreischor-Schuddebeurs ervan onderhouden werd.
Er is een familie geweest, die langer dan een eeuw op Beldert woonde, n.l.
Van Dieke (Dijke)voor de inwoners van Dreischor de „Beldertmannen"De
naam Van Dijke werd zelden door de bevolking gebruikt. De oude P. van Dij
ke werd altijd Piet de loods genoemd. Hij bracht de schepen veilig door
het Dijkwater, hij kende op kilometers afstand veel schepen alleen aan
het topje van de mast, dat boven de dijk uitstak.
Drie van zijn zonen bleven op Beldert wonen:
1. Jan Pieter, eerst beurtschippersknecht en later, na beëindiging van de
beurtdienst, weger. In de volksmond Piet de Schipper en later Piet de We
ger.
2. Hendrik, eerst beurtschippersknecht en later machinist op het gemaal.
Hij nam ook de loodstaak van zijn vader waar. Hij werd in de regel Ein
van der Doe genoemd (naar grootvader Van der Doe?)
3. Jacob Leendert was landarbeider; was er een schip in de haven, dan be
hoorde hij bij de havenarbeiders. Na de komst van de bietenkraan op Bel
dert werd hij kraandrijver. Hij werd altijd Jaap Beije genoemd, zijn moe
der was Jo Beije.
DE KRAAN EN DE VERSCHEPING VAN SUIKERBIETEN
De grote aanvoer van bieten op Beldert gaf zowel wat het lossen van wagens
als de opslag betreft dikwijls aanleiding tot vele moeilijkheden. Bij gro
te bietenoogsten was het haventerrein spoedig vol. Vooral bij veel wind
of mist kwamen er geen schepen. Was de haven vol, dan werd uitgeweken naar
de dijk tegenover de Spuiput, ook de dijk aan het eind van de Bogerdweg
werd voor opslag gebruikt. De aanvoer van de „peeën" ging in de regel met
„staende en lópende waegens". D.w.z. de boer of zijn knecht bracht een be
laden wagen naar de haven en plaatste de volle wagen bij een schip of aan
76