In 1911 verleende het rijk voor waterleidingaanleg op Zuid-Beveland als eerste gemeenschappelijke plattelandsvoorziening in Nederland een risico garantie. In 1913 begon daar de waterlevering. Op Schouwen-Duiveland zou men daar nog lang op moeten wachten. Wel werd er door genoemd comité energiek aangepakt. Men was optimistisch: Het verslag over 1911 vermeldde, „dat het denkbeeld eener waterleiding voor Schouwen-Duiveland indien niet alle voorteekenen bedriegen, zijne ver wezenlijking 'meer en meer begint te naderen". Bereikt werd dat al voor 1912 een krediet van 18.000,werd toegestaan, maar met de voorwaarde van de betrokken minister van Binnenlandse Zaken dat de gemeentebesturen bereid waren mee te werken. Deze bereidverklaring werd door alle gemeenten gegeven, op Haamstede en Bruinisse na. Genoemd bedrag was nodig voor een onderzoek in de duinen van Haamstede. Gebleken was namelijk dat bij Schuddebeursoverigens gunstig gelegen voor een centrale voorziening voor het hele eiland, op te geringe diepte brak water aanwezig was. Bij een waterwinning van enige betekenis zou dit tot verzouting leiden. Reeds in 1886 waren hier boringen verricht ten behoeve van de eerste concessie-aanvraag. Ook voor het zoeken naar geschikt voe dingswater voor de lokomotiefketels van de Rotterdamsche Tramweg Maat schappij waren van Schuddebeurs gegevens aanwezig. In augustus 1912 werd begonnen met het boren in de duinen ten westen van Haamstede. Deze werden het meest voor het doel geschikt geoordeeld. Vol gens een rechthoekig patroon werden tussen Westenschouwen en de lichttoren 13 boringen uitgevoerd, waarvan de diepste tot 135 m - NAP reikte. De lei ding berustte bij de direkteur van het technisch bureau van de in 1910 op gerichte eerdergenoemde Staatscommissie, in 1913 omgezet in het Rijksbu reau voor Drinkwatervoorziening (sinds 1940 Rijksinstituut)De boringen namen ruim een jaar in beslag. Eind december 1913 werd aan het Waterleiding-comité gerapporteerd, dat in het duingebied bij Haamstede water in overvloed was voor een centrale voorziening voor heel Schouwen-Duiveland. Het water was van zeer goede kwaliteit. Winning en zuivering waren vrij eenvoudig. Opgemerkt werd nog dat de waterwinning, zij het dan ook met hogere aanlegkosten, gemakkelijk zo kon geschieden, dat de langs de duinvoet bedreven land- en tuinbouw daarvan geen schadelijke gevolgen zouden ondervinden. De gevaren van ver droging werden toen dus al onderkend. Ook in het duingebied zelf zou de diepwaterwinning geen noemenswaardige blijvende schade aanrichten. Nu moest nog een ontwerp voor de waterleiding gemaakt worden, met een fi nanciële opzet. Het comité vond het rijk daartoe bereid, maar dan moesten ook de provincie en de gemeenten bijdragen in de kosten van het plan, ge raamd op 10.800,ieder voor 1/4. Na veel vergaderen met de gemeenten lukte dat. De afdeling Domeinen verklaarde zich in april 1915 bereid een gedeelte van de Staatsduinen in erfpacht beschikbaar te stellen. Er wer den daarbij voorwaarden gesteld met het oog op de belangen van de duinen als zeewering en op de geschiktheid voor bebossing. Enige jaren eerder had Rijkswaterstaat geconcludeerd dat van wateronttrekking aan de duinen als tot dien elders gebruikelijk, geen nadelige invloed op de begroeiing van de betrokken duinen en hun omgeving was gebleken „in dien zin, dat deze daardoor verdord zouden zijn en gevaar zouden loopen te gaan ver stuiven" In mei 1915 verenigde de inspecteur der Staatsbossen en -ontginningen 95

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1980 | | pagina 97