zich namens de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel met de plannen van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening. Voor zover te zijner tijd geen wettelijke regeling aanwezig mocht zijn, werd bepaald dat schade die eventueel werd geleden door de wateronttrekking, moest worden vergoed. Daartoe moesten de nodige peilputjes worden geplaatst. Er werd nu voldoen de zekerheid aanwezig geacht om met het definitieve plan en de rentabili- teitsberekening te beginnen. Het rapport van het Rijksbureau In januari 1917 verscheen het gedrukte rapport van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening. Veronderstellende dat 1918 het eerste bedrijfsjaar zou zijn, omvatte het plan de periode tot 1948, de tijdsduur van de erf pacht voor het wingebied. De bevolking van 24.340 in 1915 werd geacht toe te nemen tot 28.960 in 1948, waarvan 23.540 aangesloten op de waterleiding. Daarvoor werd maxi maal 1.720 m3 water per dag nodig geacht. Om het wisselend verbruik in de loop van een etmaal op te vangen was een watertoren bij Zierikzee noodza kelijk. De gemiddelde waterstand hierin werd op 44 m NAP berekend, de inhoud op 500 m3. Gedacht werd de St-Lievensmonstertoren te gebruiken. De minister gaf daar in principe toestemming voor. Het zou een reservoir in gewapend beton moeten worden met daaronder een lekvloer. Het pompstation zou door stoom gedreven worden. Voor het buizenmateriaal werd gietijzer gekozen. De aanlegkosten werden geraamd naar prijzen die in normale tijden aan de hoge kant zouden liggen. De oorlogstoestand im mers veroorzaakte abnormaal hoge materiaalprijzen. Het totaal beliep 661.000,De rentabiliteitsberekening maakte echter duidelijk dat meer geld nodig was, een reservefonds om de verwachte verliezen, zeker in de eerste jaren, te dekken. De inkomsten werden gebaseerd op de tarieven van het Zuid-Bevelandse be drijf. Hoge tarieven werden geacht een ruim waterverbruik in de weg te staan en de inkomsten eerder te drukken dan te bevorderen. Gemiddeld werd rond 10,per jaar per woning gerekend. Het rapport werd in groten getale verspreid en toegelicht in openbare bij eenkomsten. Het comité verzocht de gemeenten deel te nemen in het kapitaal der op te richten vennootschap naar verhouding van het aantal inwoners. De NV-vorm was in die tijd gebruikelijk. Eind 1917 waren al 13 gemeenten onvoorwaardelijk akkoord. In datzelfde jaar was de „bommen-aanslag" op Zierikzee en werd het regenwater van de Ambachtsschool nog steeds slecht bevonden door de Gezondheidscommissie. De financiële opzet werd uitvoerig behandeld, omdat men zich op het stand punt stelde dat het de gemeenten niets mocht kosten. De door hen te beta len rente en aflossing van leningen voor het te storten aandelen- en het reservekapitaal zou door de NV aan hen moeten worden uitgekeerd. Volgens een wetsontwerp uit 1916 was het mogelijk dat het rijk voorschot ten a 4h zou verstrekken aan gemeenten voor waterleiding-ondernemingen die uitsluitend in het algemeen belang werden opgericht. De gemeenten kon den deze gelden op hun beurt aan de onderneming voorschieten. 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1980 | | pagina 98