Beschrijving van de menwagen Het werkwoord „mennen" betekent volgens het woordenboek Van Dale: 1. d.m.v. een leid sel een trekdier besturen; 2. met paard en wagen iets vervoeren, b.v. het hooi binnenbren gen. Het zelfstandig naamwoord „menwagen" komt in Van Dale's woordenboek niet voor, maar volgens het Woordenboek der Zeeuwse dialecten is een „menwagen" een boerenwa gen voor vervoer van veldvruchten. De menwagen op Schouwen-Duiveland bestond uit een voorstel met voorwielen (88 cm. doorsnede), waaraan de lange boom of draaiboom bevestigd kon worden; aan beide zijden van „d'n draoibööm" liepen de paarden. Tevens was aan het voorstel het z.g. zweekwerk bevestigd, een vrij primitief draaiwerksysteem, dat uitsluitend voorkwam in Zeeland, een stukje Noord-Brabant en Goeree-Overflakkee. Met de z.g. „zwêêkers" kon men niet al te kort draaien, anders liep men het risico dat de wagen kantelde, bovendien liepen de wielen vast tegen de langwagen. Later, op Schouwen- Duiveland pas in de jaren dertig, dus hier vrijwel uitsluitend bij de eenheidswagens, zijn de z.g. „onderdoordraaiers" gekomen. Het draaisysteem verliep nu via twee platte ijzeren rin gen, ongeveer 50 cm. doorsnede, de voorwielen werden iets kleiner, het voorstel kon nu korter draaien zonder risico van kantelen. Op Goeree-Overflakkee is de eenheidswagen vrijwel niet meer in zwang geraakt, de z.g. on derdoordraaiers werden daar reeds ongeveer 15 jaar na de eeuwwisseling gemaakt. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 11