Nu volgt de bespreking van de studie van mevrouw Anneke Mol, De sociale betekenis van
het Zeeuws en het Nederlands in Zierikzee. Dit tussen half april en eind juni 1979 klaar
gestoomde onderzoek gaat in de eerste plaats mank aan de fout, dat de twee in de titel ge
noemde kernwoorden, Zeeuws en Nederlands, al dadelijk ofwel in twijfel getrokken worden
of door (een) andere vervangen. Zo schrijft mevrouw Mol op pag. 1: ,,Het Zeeuws bestaat
niet. Er zijn in Zeeland vele dialecten; deze zijn eilandgebonden en ook van plaats tot plaats
verschillend". Natuurlijk is dit laatste voor 100% waar, maar daarbij van de vooropgezette
mening uit te gaan dat het Zeeuws niet bestaat, is toch wel strijdig met de beste taalkundige,
historische en dialectologische opvattingen. Al die dialecten in Zeeland hebben naar klank
en uitspraak, woordgebruik en zinsbouw zoveel met elkaar gemeen, dat we ze met een ge
rust hart „Zeeuws" mogen noemen zonder de beperkende betekenis van een aardrijkskun
dige bepaling.
Die betekenis van „Zeeuws" met een duidelijk taalkundige en fonetische inslag vinden we al
in een van de spelen van de 16de-eeuwse Brugse rederijker Cornelis Everaert, als hij een
persoon ten tonele voert „als een zeeman sprekende Zeeusche tale".6) Hier is „Zeeusch"
waarschijnlijk bedoeld als de taal van de gehele Zeeuwse en Vlaamse kuststreek. En in onze
tijd erkent men zelfs in Frans-Vlaanderen het Zeeuws als taalrealiteit, getuige de aandui
ding: „zélandais" naast de Zeeuwse eilanden op het taaikaartje van een in 1978 te Duinker-
ke verschenen boek over de Fransvlaamse streektaal.T) Voegen wij daar tenslotte nog aan
toe, dat het alom door de taalkundigen geciteerde woordenboek van Dr. Ha. C. M. Ghijsen
als titel heeft: „Woordenboek der Zeeuwse dialecten", dan is het duidelijk dat er geen enke
le reden is het bestaan van het Zeeuws als een bij elkaar horend geheel van dialecten ofwel
streektalen te ontkennen.
Schrijfster zegt eveneens op pag. 1 van haar onderzoek: „De bestudering van het Zierikzees
op zichzelf is een taak voor neerlandici en dialectologen". Zij acht het hierom vanzelfspre
kend dat zij voor de bestudering van de rol van het dialect in het sociale leven van Zieriksee
geen neerlandistische of dialectologische scholing nodig zou hebben, en dat hierbij onbe
langrijk zou zijn wat voor Zeeuws er gesproken wordt. Dit nu is wel degelijk van belang. In
de bij mijn weten tot dusver enige monografie over de taalsituatie op Schouwen-Duiveland,
waarin ook de toestand in Zieriksee uitvoerig besproken wordt,8) blijkt duidelijk dat 1950
het Zeeuws danwel Hollands en algemeen Nederlands dat men in Zieriksee hoorde, per
maatschappelijke groep wisselt en dat bijvoorbeeld het Zeeuws van de volksbuurten in de
oude stadskern anders is dan van de landbouwende bevolking buiten de poorten. Dat deze
sociale taaionderscheidingen dertig jaar later geheel verdwenen zouden zijn, zelfs door de
belangrijke bevolkingsimport van buiten Zeeland, is volkomen in strijd met mijn eigen lang
jarige taalervaringen op Schouwen-Duiveland en in het bijzonder te Zieriksee. Thans kan
men in de bovengenoemde importbevolking duidelijk taainuances beluisteren die variëren
van een vrij onverzorgd Randstad-Hollands tot een overdreven verzorgd Nederlands,
waaraan men de kwalificatie „bekakt" zou kunnen toekennen.
In dit verband moet mij van het hart, dat mevrouw Mol de verwarring wel zeer groot heeft
gemaakt door in haar studie telkens over „Hollands"(afgekort: H) te spreken, waar zij ken
nelijk algemeen ofwel verzorgd Nederlands bedoelt. Slechts een enkele maal gebruikt zij
het woord „Nederlands"(afgekort: N), en hierdoor laat zij ons volkomen in het onzekere
wat zij nu haar verschillende groepen mensen of individuele proefpersonen precies heeft ho
ren spreken. Het zou namelijk uitermate belangrijk geweest zijn gedetailleerd te vernemen
bij wie of in welke situaties zij het ene of het andere taaimedium had horen gebruiken. Ge
durende de hele 20ste eeuw door is namelijk op het Zierikseese stadsdialect al een sterke in-
122