vloed van het „Hollands" gaande, maar dan wel bedoeld als de taal van de grote steden in
het westen des lands, in het bijzonder Rotterdam.9' En deze beïnvloeding heeft wel degelijk
te maken met bepaalde sociale taaiindicaties. Daartegenover werd vanouds en wordt ook
nog heden het verzorgde Nederlands gesproken door hogere ambtenaren, onderwijsmen
sen, juristen enz., kortom de mensen die mevrouw Mol in haar studie met H2's aanduidt (zie
blz. 8 en volg.).
De schrijfster heeft in haar onderzoek ook diegenen betrokken die niet in Zieriksee wonen,
maar er min of meer regelmatig komen voor werk, school, winkel- en verenigingsbezoek
(blz. 2a). Ik zie niet in van welk belang zij voor haar onderzoek kunnen zijn. Het winkelend
publiek of de verenigingsbezoekers uit de omliggende dorpen zullen tijdens deze kortston
dige kontakten in Zieriksee hun uiterste best doen „netjes te praten", hetgeen overigens
voor de bewoners van Bruinisse niet eens opgaat (zie pag. 15 en 16). Weer terug in hun
dorp zullen zij echter volledig overschakelen op hun eigen vertrouwde dialect. Zierikseese
sporen, en daarmee Nederlandse taalbeïnvloeding, zullen wel overblijven (dit zij Anneke
Mol volkomen toegegeven!) in het dialect van de plattelandsleerlingen, ook hier de „Bru-
naers" weer uitgezonderd (aldus de schrijfster op pag. 15 en 16). Dit is echter niets nieuws,
want reeds in Dial. Sch.-D. pag. 61 en 63 heb ik vermeld dat de school- en werkende jeugd,
met name van Middenschouwse plaatsen als Eikerzee en Scharendijke, diepgaande invloed
in haar dialect vertoonde van het Zierikseese „cultuurcentrum".
Op pag. 2c heeft mevrouw Mol het over de „gevoelswaarde" bij de functie van taalvariëtei
ten en betrekt daarbij een Friese ervaring, die als volgt verwoord werd: „Fries is de taal van
mijn gevoel, Nederlands is de taal voor alle zakelijke activiteiten". Iets dergelijks lezen wij
met betrekking tot het Zeeuws op blz. 10 onder 2.1.2 met het tussenkopje: Gevoelswaarde.
Het heeft naar onze mening in veel opzichten ook betrekking op wat er op pag. 17, 2.2.9
vermeld wordt over de taalkeuze van Zl's (bedoeld worden hiermee de „Zeeuwen die het
Hollands niet zo goed beheersen als het Zeeuws") tegenover God, d.w.z. in het godsdienstig
en kerkelijk leven.
Mevrouw Mol trekt op grond van haar informaties hierover de conclusie dat men vanwege
het heiligheidsaspect alleen het „Hollands" passend acht. In verband hiermee zou ook de
ambtstaal van de kerkeraad Nederlands of een „mengsel" van Zeeuws en Nederlands zijn,
„dat niet zo plat klinkt". Een van haar informanten verwoordde deze opvatting aldus: „Den
Bibel is nie in 't Zeeuws". Het een noch het ander is helemaal waar. Niet lang geleden zijn
van het boek Prediker, de Psalmen en de Gelijkenissen Zeeuwse bewerkingen
verschenen.10' Bovendien heb ik zelf vorig jaar tijdens een huwelijksbevestiging in het kerk
gebouw van de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Zieriksee zowel een ambtsdrager
als vele kerkgangers Zeeuws horen spreken en de voorlezer Nederlands met een onmisken
baar Zeeuws accent. Dat zou het hierboven vermelde mengsel van Zeeuws en Nederlands
kunnen zijn, maar er is op grond van mijn andere kontakten met orthodox-bevindelijke
kringen op Schouwen-Duiveland alle ruimte voor de onderstelling, dat juist het Zeeuws als
taal van het gevoel (zie pag. 10, 2.1,2) het meest geschikt is voor de „verborgen omgang
met God" (ik gebruik hier met opzet een term die in orthodox-bevindelijke kringen zeer ge
bruikelijk is). Zo komt bij leden van de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) te Brui
nisse en Oosterland onmiskenbaar het Zeeuws naar boven, als zij over diep-ernstige gods
dienstige ervaringen spreken. Dat de schrijfster overigens ook andere reacties ontvangen
heeft op haar vraag inzake de taalkeuze tegenover God blijkt uit het pag. 18 vermelde strijd
punt. Een vrij gebed wordt soms wel degelijk in het Zeeuws uitgesproken.
In verband met het bovenstaande krijgt de negatieve reactie van een van mevrouw Mol's
123