land. De rolkar werd gedurende het gehele jaar op de boerderij als „manusje van alles" ge
bruikt. De rolkar is een variant op de bakslee;
de baksleeis een platte slede, ongeveer 2 meter lang, 1 meter breed en 25 cm hoog, zwaar
gebouwd met onder de zijden smalle, maar zware ijzers. Ze werd niet in de sneeuw gebruikt,
maar in de slik en ook op de weg. De functie van de bakslee was ongeveer dezelfde als van
de rolkar, de afstanden over de harde weg konden echter niet al te groot zijn.
In zeer natte perioden, wanneer de boer geen diepe sporen in het land wilde hebben, wer
den er zijborden op de bakslee geplaatst en met de slee kleine hoeveelheden bieten van het
land gehaald. Op de dam stond dan de menwagen, waarop de bieten werden overgeladen.
Voor de paarden was dit uiteraard een zwaar werk, waarbij de dieren meestal tot de knieën
door de klei moesten ploeteren.
Rolkar voor vervoer van zware dingen, bijv. een ploeg, of een kleine hoeveelheid lading, bijv. enkele zakken zaai
zaad. (Foto van de auteur).
Het gebruik
De menwagen werd jaarlijks volgens vrijwel steeds hetzelfde schema gebruikt. In juni, de
hooimaand, kwam de wagen voor het eerst in vrijwel vol ornaat in gebruik voor het naar
binnen „mennen" van het hooi (mennen met paard en wagen iets vervoeren).
Tijdens de hooi- en graanoogst werd de wagen als het ware verbreed met de wieghouten.
Voor de voorste rongen en achter de achterste lagen dwars op de zijladders balkjes, de kor
te wieghouten, met op het uiteinde van het achterste korte wieghout beugels. Door deze
beugels op de uiteinden van het korte wieghout, die buiten de zijladders van de wagen sta
ken, lagen in de lengterichting van de wagen de lange wieghouten. Deze lange wieghouten,
1) Vroeger ook slikslee genoemd. Te Oosterland was in de eerste decennia van deze eeuw
de uitdrukking bekend: z'n smoel hae nessó dicht' az-'n slikslee „hij praat als maar door".
Zie ook Wdb. Ze. dial, bij slikslee.
15