Een uitdrukking uit deze tijd: Iets doen „mé staende waegen", iets zonder onderbreking, snel doen. Na de bietentijd werd de wagen uit elkaar gehaald en de losse onderdelen werden een dag in „de drienkenspit" (drinkplaats voor het vee) geweekt; de volgende dag werd de wagen gron dig schoongeschuurd. De schone wagen werd opgeborgen in het wagenhuis en eventueel in de loop van de winter of het voorjaar opgeschilderd, klaar voor het volgende jaar. Wanneer de wagens volop in gebruik waren, moesten de assen minstens éénmaal in de week gesmeerd worden, anders liepen deze warm en vervolgens vast. De grotere boeren hadden vaak een wagenwip, een soort hefboom om de wagen op te lichten. De asmoer werd bijna geheel losgedraaid, zodat er ongeveer 5 cm. speling tussen naaf en asblok ontstond. Op de as werd een kwak wagensmeer gedeponeerd en de moer werd weer vastgedraaid. In plaats van de wagenwip werd ook wel de lange draaiboom als hefboom gebruikt, hieron der werd dan een plankje gezet. Menig draaiboom is op deze manier gesneuveld. Nog simpeler was de methode: de moeren aan beide zijden losdraaien tot op het laatste stukje draad, aan één kant het wiel van de wa gen trekken, smeer op de as deponeren en vervolgens de wagen vanaf de andere zijde om duwen, smeer op de andere as en moeren weer vastdraaien. Schouwse menwagen, bespannen met een span licht gebouwde paarden, met een „voer zand" bij de Pasenhil te Haamstede. (Foto: W. P. de Vrieze). 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 22