Behalve voor het landwerk werd de menwagen ook voor allerlei ander werk gebruikt. Iedere
boer had regelmatig zand nodig, bijvoorbeeld om in de winter de ,,mispitstraete" (straatje
tussen stal en mestput) tijdens een sneeuwperiode stroef te maken of om de messen op de
slijpplank te kunnen slijpen. Regelmatig werd er een „voertje" zand uit de duinen wegge
haald.
Bij de verplichte proviandering van de vijand in de Tweede Wereldoorlog is de menwagen
nog volop gebruikt voor het vervoer van stukgoed.
In oudere tijden is de menwagen voor personenvervoer gebruikt en als zodanig deed hij ook
nog vrij lang dienst (zoals eerder gemeld) bij het ,,spelerieën".
Een bijzondere vorm van vervoer, dat tot in het begin van deze eeuw stand gehouden heeft
in sommige gemeenten, was het dodenvervoer per boerenwagen. In de meer luxe dorpen
zijn er in de loop van de vorige eeuw al lijkkoetsen gekomen om bij een begrafenis de doden
naar de begraafplaats te brengen. In de gewone plattelandsdorpen werd de lijkkist met de
overledene naar het graf gedragen, op de schouders van acht- of twaalf dragers. Wanneer de
afstand groot was, vond het vervoer plaats per boerenwagen. Onder de kist werden, om het
schudden te beperken, twee bossen stro gelegd, z.g. „liekströó". Na terugkeer van het kerk
hof werd het stro in een sloot gelegd of verbrand. Het stro, aldus het volksgeloof, kon niet
meer gebruikt worden voor het vee. Als dit stro in een paardenstal gebruikt zou worden en
een drachtige merrie zou erop gaan liggen, zou deze haar veulen „verschiete" (aborteren).
De wagenmaker (meestal als bijnaam „De Spêêke")
Het werk van de wagenmaker bestond niet uitsluitend uit wagens maken. Hoofdzakelijk
bestond het werk uit onderhoud van wagens en rijtuigen. Verder werden in de wagenmake
rij gemaakt: eggen, slepers, zwengen, ploegbalken en ploegstaarten, molborden, hooihar-
ken, stelen voor alle mogelijke kleine handwerktuigen, dorsvlegels, graanschoppen, kruiwa
gens, wagenwippen enz.
21