Nog iets bijzonders, door de wagenmaker gemaakt, was de bokkewagen. Heel vaak werd door de boer bij de aanschaf van een nieuwe menwagen tegelijkertijd een miniatuur van de menwagen besteld als bokkewagen voor de kinderen. Een gaaf exemplaar van een dergelij ke bokkewagen is in het bezit van het Landbouwmuseum te Dreischor. De reparaties waren meestal haastwerk. Aan het eind van de dag kwam een boer het werk brengen, de volgende morgen had hij de menwagen weer nodig voor het „peeën" mennen. Bij een stel afgekraakte spaken of rongen moest dan snel en tot laat in de avond gewerkt worden. Tussen al deze werkzaamheden door werd er dan wel aan een nieuwe menwagen gewerkt. Deze werd vaak op voorhand gemaakt, uiteraard ook wel op bestelling. Het aantal wagens dat per jaar door een wagenmaker op de dorpen nieuw gemaakt werd, was maar één of twee, dat was dan een goed jaar voor de wagenmaker. De aantallen wagens per dorp waren ook niet erg groot, volgens gemeentenotulen waren er in 1800 in de Ge meente Dreischor 157 paarden en 64 wagens. Bovendien was de leeftijd van de wagens respectabel. Zo was er bijvoorbeeld in 1911 te Dreischor nog een wagen in gebruik, ge maakt in 1827. Deze was wat model betreft identiek aan de wagens van na 1900, het enige verschil was, dat de assen nog van hout waren, en wel mannelijk essehout (het mannelijk es- sehout is harder dan het hout van de vrouwelijke boom). De nieuwe wagens hadden ijzeren assen. Deze wagen (van de familie Goemans) was ondertussen wel wat wrakkig geworden en is na de stormen in 1911 aan een Zeeuwsvlaamse aannemer gegeven, die de reparaties van de dij ken aangenomen had. Zo heeft hij zijn laatste dagen gesleten als waterwagen voor het werk volk, met twee wijnvaten werd water van de kerk naar het werk gemend. Vrijwel ieder dorp had een eigen wagenmakerij; een wagenmaker was zelden tegelijkertijd timmerman, dit ging niet goed samen. Bij een wagenmaker moest er altijd „haasje rep" ge werkt worden, want de boer stond te wachten, timmermanswerk heeft de tijd en kan eventu eel langer duren. Timmermanswerk is meestal recht toe recht aan, aan een wagen of een eg was geen hoek recht. De wagenmaker werkte niet met tekeningen, alles lag vast via mallen of had hij in zijn hoofd. De mallen gingen vaak over van vader op zoon, het model was aan geen mode onder hevig. De wagenmaker gebruikte nooit centimeters, maar werkte met duimen (1 duim is on geveer 2Vz cm.). Assen en naafbussen van ijzer kon men reeds in de loop van de vorige eeuw bij een fabriek bestellen, ook de „bosten" (wielnaven) kon men bestellen bij een fabriek in Montfoort. Wanneer men „bosten" nodig had, stuurde men een tekeningetje op om aan te tonen welk model naaf men wenste. Na enige tijd werd de naaf dan thuisgestuurd, met de gaten voor de spaken er reeds in. In andere gebieden in Nederland kende men de raddraaiers, waar je een compleet wiel kon bestellen. In Zeeland echter maakten de meeste wagenmakers de wielen helemaal zelf, in- klusief de „bosten". De velgen en de naaf waren gemaakt van het beste iepehout, de spaken waren van gekloofd eikehout, of beter soms van acaciahout; de spaken werden ook in Zee land meestal per bos ingekocht. Tussen de dorpssmid en de dorpswagenmaker was een trouwe samenwerking. Het ijzerwerk aan de wielen bijvoorbeeld werd in fasen aangebracht, eerst de banden om de „bosten", dan pas werden de gaten geboord voor de spaken om scheuren te voorkomen. Wanneer de velgen met de spaken en de naaf secuur in elkaar zaten, werden de wielen weer 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 24