Op 20 december 1626 tracht het stadsbestuur in communicatie te komen met Tanneke Carrebroux, „vroedwijf tot Brouwershaven en zo zij niet te induceren zij naar bequaame Vrouwe elders te zien". Zij blijkt te zijn gekomen, ge tuige de haar in 1641 verstrekte toelage van f 50,-. Op 9 december 1630 wordt als Stadsvroedvrouw aangesteld Cathalijnke Mais op een jaarlijks tractement van 4,- 3,- 4,-. Zij krijgt op 19 december 1633 een toelage van f 50,-, „mits haar verbindende voor 14 jaaren", terwijl haar bovendien de „survivance" (voortzetting, opvolging) van haar moeders plaats wordt toegezegd. Op 11 september 1639 verzoeken Trijske Hermans en Susanna Aemouts om in plaats van Catolijnke aangenomen en gesalarieerd te worden. Trijske verzoekt 17 december 1649 „augmentatie" Eerste examinering De in de loop van de 17 eeuw, naar Vesalius in Italië en Paré in Parijs in de 16e eeuw, ont stane ontwikkelingen vinden ook hier enige weerklank in de verloskunde. Het beroepsni veau der vroedvrouwen is er enigermate in positieve zin door beïnvloed. Zo worden op 20 October 1640 hier voor het eerst twee vroedvrouwen, Susanna Aemouts en Duyfken Hermans, „geëxamineert omme aangenomen te worden voor Stadtsvroedvrouwen, ende hebben favorabelijcke rapport ge- daen". Zij zijn 3 december 1640 aangesteld op een jaarlijkse gage van f 40,-. De examinatoren waren de stadsdoctoren Dr. Johannes Dach en Jacobus Both. De eerste had gestudeerd in Padua sedert 16038' bij de hoogleraar Fabricius ab Aquapendente en daar zeker een goede anatomische kennis verworven. Hij was sedert 1618 stadsdoctor en vanaf 1643 scholarch (curator) van de Latijnse school tot zijn dood in 1652. De laatste was afkomstig uit Brouwershaven. De stadsnotulen geven verder de hiervolgende gegevens. Tanneke Karrebroek krijgt na het vertrek van haar dochter op 13 november 1641 f 50,- toegelegd. Op 16 novem- ber 1649 verzoekt Catharina Dachs aanstelling loco Susanna Simons, en op 28 februari 1652 loco Tanneke Kar rebroek. Dan vraagt Catharina haar samen met Maijke Karrebroek te doen examineren door Stadsdoctoren: een blijk van ontstaand verantwoordelijkheidsgevoel. Ze worden aangesteld op 25,- en 20,-, „mits jaarlijks continu atie verzoekende". De laatste ontvangt op 28 april 1653 transportvergoeding. 22 juni 1653 krijgt Catharina Boenaerts, „vroetmoeder deser stede", continuatie van haar tractement voor een jaar. Maijke Jans en Catharina Dachs ontvangen 1 maart 1653 een toelage tot 25,-. Op 3 december 1655 wordt Swaantje Jans aangesteld met de „survivance" van het tractement van Trijske Hermans tot f 40,- jaarlijks. Later, op 20 november 1670, vraagt zij gagering tot 25,- en examinering; op 11 januari 1671 ontvangt ze tractements- verhoging tot £12. 10 Sch. jaarlijks. Op 12 maart 1663 verzoekt Janneke Jans, „huijsvrouw van Job Ockerse om Stadsvroedvrouw te wesen". Na be raad van Stadsdoctoren en Vroedvrouwen wordt ze 13 mei toegelaten op een tractement van 2:12: 0 jaarlijks. Op 20 oktober 1670 wordt na sollicitatie van Susanna Boenaerts, Swaenken Jans, Maria Com. de Leeuw en Geer- tmyt van der Heijde tot toelating als „gegageerde Stadsvroedvrouwen" in plaats van Maijke Jans alléén het re quest van Maria de Leeuw in handen gesteld van „Burgemeesteren en tresorieren om haar door Stadsdoctoren te doen examineeren". Ook op het verzoek op 1 januari 1671 van Susanna Boenaerts en Geertruyd van der Heijde om „onder de beneficiën van Maijken Jans overleden sijnde" stadsvroedvrouw te worden, valt het besluit om zich door Stadsdoctoren te doen examineren „onder rapport". Op 23 maart volgt na het examen gunstig advies en op 29 maart wordt hen de „exercitie van het Vroemoeder- ampt" toegestaan, ieder voor een jaarlijkse wedde van £2:12:0; „naar ouder gewoonte blijven deselve gehouden in handen van den officier te doen den gewoonlicken eedt". Op 6 september 1671 is het verzoek van Maria de Leeuw om vroedvrouw te worden gepasseerd, „ten ware de Suppliante alhier metterwoon quamen, zonder gage". Ze is „mits eed doende geadmitteerd" 5 november 1673. Op 19 april 1680 verzoekt de weduwe van Jan Staal om vroedvrouw te worden: „rapport dec lama toir" 12 juli 1680 (in de kantlijn: „gedifficulteert"). 20 april 1684 wordt Susanna Dachs geadmitteerd in plaats van haar moeder Ca tharina op de emolumenten door deze genoten, en aan Maria de Leeuw „met recommendatie in het toecomende het tabberlaecken (de stof voor de tabbaard, het costuum) van Catharina Dagh toegestaan". Catharina Mogge 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 34