wordt vroedvrouw 21 december 1690, terwijl op die dag ook Maria de Leeuw wordt toegelaten„mids haer wel
composterende". Op 7 juni 1691 wordt geadmitteerd Maatje Adriaans„huijsvrouw" van C. van der Port. Catha-
rina Mogge wordt 21 december 1692 aangesteld loco Swaantje Capelle. Op 19 december 1698 is Cornelia van
Damme aangesteld, gedurende de absentie van Cath. Mogge het tractement van deze genietende.
Op 21 december 1700 is er de bepaling, dat iedere vroedvrouw met een tractement van 20,- aan de stad zal beta
len 12. 10,-, en die met een tractement van 12,- het bedrag van 6,-, het zogenaamde ambtgeld.
Op 8 september 1716 is toegelaten Com- Arends; op 3 april 1719 Jannetje de Blonde op een tractement van 6,-.
De laaiste verzoekt 25juni 1726 „augmentum".
Tweede helft der 17e eeuw en begin der 18e eeuw
Reeds eerder dan in de 18e eeuw begon in de verloskunde een ontwikkeling die in vele op
zichten verandering teweeg bracht. In de loop der 17e eeuw tonen de chirurgijns het opko
mend verlangen hun kennis te verbreden en te verdiepen ook in de verloskunde, en soms
hun ijver te bekronen door een academische promotie. Enige universiteiten en illustere
scholen en ook collegia anatomico-chirurgica (een „geklede" naam voor chirurgijnsgilden)
gaven toen onderwijs zowel in de chirurgie als in de verloskunde. Op dezelfde wijze als van
oudsher in het gildeverband, na een chirurgijnsopleiding en een proeve of examen, de
meestertitel werd verkregen, kon nu een chirurgijn, die zich in het bijzonder in de vroed
kunde bekwaamde, de titel vroedmeester verwerven. Toen is ook bij de vroedvrouwen enige
behoefte aan een beter inzicht in het geboortemechanisme ontstaan en in de daaraan ten
grondslag liggende anatomische verhoudingen. Misschien heeft hierbij de Dordtse genees
heer Johan van Beverwijck (1594-1647), die door zijn tweede huwelijk min of meer met Zie-
rikzee „bevriend" was, hier tevoren ook nog enige invloed gehad. Hij gaf in zijn populaire
Wercken der Geneeskonste onder meer de waarschuwing, dat de anatomische onwetend
heid van vele vroedvrouwen vaak ten koste ging van de toekomstige validiteit van de moe-
der.ln' Opvallend was in 1658 de verschijning van de Nederlandse vertaling van een boek
van Louyse Bourgoise, de gewezen vroedvrouw van de Franse koningin Maria de Medici,
getiteld:Verscheyde Aenmerckingen nopende de onvruchtbaerheyt, misvallen, vrugtbaer-
heyt, kinderbaren, siecten der Vrouwen ende de Geboorte der kinderen. Verder gingen sti
mulerende invloeden uit van Amsterdam, waar prof. Ruysch doceerde, en van het Parijse
Hotel Dieu, waar toen onder meer Mauriceau, Paulus Portal en Philippe Peu de vroedvrou
wen onderwezen. In 1663 publiceerde Hendrik van Roonhuyse te Amsterdam zijn „Genees-
en Heelkundige Aanmerkingen. Terwijl Louyse Bourgoise de wens van de vroedvrouwen
voor een betere opleiding had ondersteund, legde van Roonhuyse de nadruk op hun onkun
de.1 In 1680 verschijnt de Korte en bondige Verhandeling van de Voortteeling van S. Jans-
sonius, die de nadruk legt op de wenselijkheid van snellere hulp van de heelmeesters bij
moeilijke bevallingen.llil' Nederlandse vertalingen: Tractaat van de Siektens der swangere
vrouwen (1683) van Mauriceau, en de Practijk der vroedmeesters en vroedvrouwen (1690)
van Portal, beide verschenen te Amsterdam, hebben toen ook veel invloed gehad.
Hendrik van Deventer en zijn tijdgenoten
Na de Parijse vertalingen kwamen nog andere Nederlandse auteurs voor het voetlicht.
Reeds in 1684 schreef de Haagse chirurgijn en vroedmeester Cornelis Solingen (1641-87)
zijn Ampt en Pligt der Vroedvrouwen, na zijn Bezondere Aenmerkingen de Vrouwen en kin
deren betreffende, en Embryulcia vera (1673).lit:'
33