In 1696 publiceerde de chirurgijn Hendrik van Deventer zijn Dageraet der Vroedvrouwen, in 1701 zijn Manuale Operatien, zijnde een Nieuw Ligt voor Vroedmeesters en Vroedvrou wen, en in 1719 het Nader Vertoog van de sware baaringen en van de toetssteen in 't Schild der vroedvrouwen. Vooral het Nieuw Ligt trok allerwegen grote aandacht.12' Het werd vele malen herdrukt en vertaald in het Latijn, Frans, Engels en Duits. In 1698 heeft de medicus Philippus Helvetius uit Middelburg, die in 1705 stedelijk lector anatomiae, chirurgiae et ar- tis obstetricandi in Rotterdam is geworden, een vroedvrouwenleerboekje geschreven, geti teld: Teelthuyn van 't Menselijk geslagt. Zijn opvolger in Rotterdam sedert 1708, Dr. Wil lem Vink, was in 1703 te Leiden gepromoveerd op het proefschrift Departu dificili (over de moeilijke baring). Hij voerde briefwisseling met Hendrik van Deventer en bevorderde de tot standkoming van het geschrift Pligt der vroedvrouwen als toevoeging aan de Ordonnantie op het chirurgijnsgilde te Rotterdam in 1717.131 In 1733 schreef Jacob Denijs (Dionysius) te Leiden (1681-1741) zijn Verhandeling van het Ampt der vroedmeesters en vroedvrouwen, waarin hij zich onder meer fel richt tegen de soms bij de uitoefening der verloskunde voor komende misbruiken. De latere 18e eeuw In deze tijd heeft ook onze stadsgenoot Cornelis Plevier (1722-1750) betekenis gehad. Hij volgde de lessen in het Collegium Anatomico-chirurgicum te Amsterdam en maakte een stu diereis naar Parijs. In beide centra verkreeg hij zowel zijn anatomisch-chirurgische als zijn verloskundige kennis. Daarna vestigde hij zich in zijn geboortestad als heel- en vroed- meester, als eerste met die titel hier ter stede. Zijn te Parijs en Amsterdam gewekte weten schappelijke belangstelling drong hem tot verdere studie, die hij te Groningen volbracht. Daar was promotie mogelijk ook voor hen, die het Latijn niet volkomen beheersten. Op 16 november 1748 verdedigde hij zijn proefschrift over wondkoortsen {De Febribus relative ad Febres ex vulnere ortas). Hij keerde daarna naar Zierikzee terug, hier en op Schouwen- Duiveland praktizerend. In 1749 ging hij weer naar Amsterdam, vermoedelijk om zijn ken nis nog te verdiepen, maar helaas overleed hij daar in november 1750 in een acute koorts aanval. In dit jaar heeft hij het boek geschreven, dat kort na zijn dood verscheen: „De gezui verde Vroedkunst, of wijze om alle Baaringen gemakkelijk te maken, de zwaare tijdig voor te komen en die, welke de handkonst vereischen spoedig, veilig en gelukkig te helpen." De auteur toont erin zijn toewijding jegens de verloskunde en een voor zijn leeftijd bijzonder grote belezenheid. Hij citeert uitspraken en ervaringen van de vroegere verloskundigen Cel sus, Paré, Franco, van zijn tijdgenoten Solingen, Ruysch, Titsingh, en naast de reeds ge noemde Franse verloskundigen nog La Motte, Amand, en met name Levret. Hij geeft een systematisch overzicht van de vrouwelijke geslachtsorganen met de veranderingen tijdens de zwangerschap. Oude bijgelovigheden, bij gewone mensen nog levend, verwerpt hij. Mis schien duidt het „gezuiverde" in de titel ook hierop. Hij erkent de verdiensten van Van De venter, en beschrijft als deze de liggingen van het kind ten opzichte van het bekken, maar zijn tekeningen tonen betere onderlinge verhoudingen. Vermoedelijk heeft hij enigszins af stand genomen van Van Deventers zelfverzekerdheid, maar steunt toch diens scheve ligging van de baarmoeder als een oorzaak van een belemmerde geboorte. 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 36