van f 150,-, vrijdom van Stadsimpositiën en een half last turf, en dit in de Couranten bekend te maken". Op 3 au gustus 1745 delibereren de stadsbestuurders „op wat wijze een bekwame stadsvroedvrouwe in de plaats van Jan netje de Blonde alhier zoude konnen worden beroepen, gepersuadeert sijnde, dat het Lange de noodsakelijkheijd vereijst heeft, op zo een important point serieuselijk te denken", waarbij de op 31 juli genoemde emolumenten weer worden aangehaald en nog de toevoeging volgt: „mits de vereijste bequaamheden hebbende sonder eenige foumissementen aen de Stad te betalen". Op dezelfde dag wordt aan Maatje Mogge „om haare langwijlige goede diensten" het tractement van f 150,- levenslang „gecontinueerd", terwijl aan Dana van Putte „zoo zij zig wel com- posteert" de „survivance" van haar moeder wordt gegeven (zij wordt op 17 juni 1746 aangesteld). „En alzo het beroepen van nog eene bekwame Stadsvroedvrouw de meeste acceleratie vereijst, geconsidereert de eerstegenoemde tot hoge jaaren is gekomen en daar door merkelijk begint af te neemen", overweegt men voor haar „eenige suppletoire middelen, waaruyt het gedespicieerde Tractement". Invloed Rotterdam; Instructie Uit de tekst der Raadsnotulen van 22 oktober 1745 blijkt een nogal intensief contact van de vroedschap met het medisch onderwijs te Rotterdam. Het stadsbestuur vraagt dan namelijk voor de keuze van een goede vroedvrouw ter vervulling van de vacante plaats door het over lijden van Jannetje de Blonde advies aan „Dr. J. Nufleu en Vink, medicinae doctoren tot Rotterdam". Deze beide medici waren in Rotterdam stadslectoren. Hun antwoord was, dat „hun geen bekwamer is voorgekomen dan Magdalena Hopman het vroedvrouwe ampt tot Rotterdam met succes excercerende". Aansluitend wordt een concept-instructie voorgedra gen, „waer na de beroepene als Reets fungeerende sig sullen hebben te gedragen". Wij ne men de tekst dezer instructie als bijlage I op. Dr. Job Baster Het is niet uitgesloten, dat de Zierikzeese arts Dr. Job Baster (1711-1775) hier een bemid delende rol heeft gespeeld. Hij kende dr. Willem Vink goed: deze gaf hem voorbereidend medisch onderwijs vóór zijn studie in Leiden en werd later zijn schoonvader. Ook heeft Baster na zijn promotie in 1732 een studiereis naar Parijs gemaakt - nog vóór Plevier -,waar hij het verloskundige onderwijs in het Hotel Dieu volgde. Hij bezat het boek van Plevier en de verloskundige werken van Smellie, Guillemeau, Mauriceau, Van Deventer, Roonhuyse, Petrus Camper, J. van Hoorn in Zweden, D. H. Gallandat te Vlissingen en Paulus de Wind in Middelburg. Hieruit blijkt zijn belangstelling voor de toen „in beweging zijnde" obstetrie, waarbij destijds vooral „het beklemd hoofd" centraal stond. Rond deze geboortebelemme ring ontwikkelden zich in deze tijd - bekend als de „Verlichting" - verschillende nieuwe vin dingen. Toen wedijverden als het ware met elkaar de hefboom van Roonhuyse,16a) de kei- zerssnede - tevoren alleen bij pas overleden zwangeren, nu ook bij levenden -, de schaam- beensnede of symphysiotomie, waaraan onder meer de naam van Petrus Camper verbonden is, en de verlostang in verschillende uitvoeringen, waarbij na de beruchte Engelsman Cham- berlen de Franse verloskundigen en de Vlaamse medicus Palfijn betekenis hebben gehad.17' Uit briefwisseling van Baster met Paulus de Wind en Gallandat blijkt Basters voorzichtige werkzaamheid in deze. Hij trachtte een „beklemd hoofd" - zonder tot instrumentengebruik over te gaan - te verlossen door „zagtjes" aan het hoofd en de hals te trekken „en een vin ger tussen schouder en arm in te brengen. Ook stelde hij voor de Sectio Caesarea en de schaambeensnede eerst nog eens bij dieren te beproeven. 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 39