Basters gezaghebbende plaats in deze komt ook tot uiting, als op 12 november 1767 Leendert van Graafeiland, „borger dezer stad", toelating vraagt als vroedmeester. Hij had de vroedkunde geleerd bij de heer D. H. Gallandat, „operateur en vroedmeester, extra ordinaris Stadschirurgijn-Examinator in de Vroedkunde te Vlissingen", en ver klaart zich ook bereid het examen bij het chirurgijnsgilde in Zierikzee te ondergaan en „de consideratiën der Hee- ren Stadsdoctoren en van den Heer Dr. Job Baster als de gemelde vroedkunde exerceerende" Baster en Plevier zullen ook de vroedvrouwen en de vroedmeesters beter de betekenis heb ben leren inzien van de vorm van het vrouwelijk bekken - vooral sinds Van Deventer, en sinds Huwé en Paulus de Wind van de onderlinge verhouding van bekken en kinderhoofd voor het verloop van de baring.17a) De stadsnotulen vermelden na de hiervoor geschetste ontwikkeling de aanstelling van Magdalena Hopman op 26 oktober 1745. Haar plaats blijkt op 11 januari 1748 door overlijden weer vacant te zijn geworden. Omdat „het van de uijtterste dienst is dat deze plaats met een bequaam subject werde vervuld", wordt dit punt gesteld in handen van „Burgemeesteren, Thesaurieren, en drie voorsittende heeren uijt den Rade". Op 23 augustus 1748 is toen be roepen - nu zonder overleg met Rotterdam - Susanna van de Wijk „op een tractement van 100 Car. Gis. en V2 last Turff jaarlijks, met vrijdom van Stadsimpositie". Op 27 december 1748 echter verzoekt zij als stadsvroedvrouw demissie, omdat zij niet in staat is „hier haar cost te winnen". Misschien was ze, evenals Magdalena Hopman, geen Zierikzeese. In 1748 zou Zierikzee ook getracht hebben een vroedvrouw uit Schoonhoven te beroepen. Op 27 december 1748 is er ook nog het verzoek van de stadsvroedvrouw Dana Com. van de Putte om een „Douceur" voor het getrouw waarnemen van haar zeer bezette dienst, 't zij in turf voor haar huijshouden en vrijdom van alle Stadsimpositiën", ingewilligd. Op 24 december 1750 stelt zij in een request, dat ondanks het beroepen van een tweede vroedvrouw haar last in het bedienen der arme en onvermogende personen niet verminderd is, en ze „weij- nig soulaas in haar bedieninge heeft ondervonden". Zij verzoekt daarom evenals de andere vroedvrouw als emolu menten boven het gewone loon V2 last turf en vrijdom van stadsaccijns. Op 18 juli 1751 is haar verzoek om vrij dom van „impositiën" afgeslagen. Op 21 maart 1749 was beroepen voor een jaar Maria Blankert, „en in cas vol deed alsdan finaal". Zij blijkt te hebben voldaan, want op 23 juli 1787, na een periode van 38 jaren, kreeg ze op haar verzoek ontslag als stadsvroedvrouw. Janna Brinkman is op 30 november 1750 tot het ambt van vroedvrouw toegelaten. Een minder strenge toepassing van het reglement van 1745 ondervindt op 8 november 1759 Jacoba van Putte, die dan wordt geadmitteerd met dispensatie van het examen in het eerste artikel van de instructie. Ma ria van derJagt, sedert 1737 toegelaten, vraagt op deze dag „om eenige toeleg, 't zij uijt tractement van Stads vroedvrouw" of anders wegens „helpen aan behoeftige persoonen 't geen bij Stadsvroedvrouwen wel behoorde te geschieden". Maria van Woestenberg, wed. Goemaat verzoekt admissie op 18 juni 1760. Op 29 augustus 1760 wordt de vacatu re door de indispositie van Dana van Putte vermeld, en op 9 september volgt het besluit ,,'t zelve in de Couranten bekend te maken Op 9 en 16 september is er ook nog de decisie om Dana Moggewegens haar goede diensten te laten blijven jouisseeren van het tractement". Op 6 en 14 november 1760 is er het voorstel Maria Reijnders te be roepen. Later op 12 oktober 1772 vraagt deze boven haar jaarlijks tractement „vrij huijshuur en vrijdom van Stadsimposi tiën". Adriana Dekker verzoekt 17 mei 1762 admissie, met vrijstelling van Artikel 1 der Instructie, hetgeen geam- plieerd is op 2 april 1763. Vermoedelijk was zij dezelfde als die welke Dr. Job Baster „Adriaantje" noemt in een brief van 7 september 1762 aan Paulus de Wind (hschr. coll. nr. 1736 Zeeuwsch Genootsch.), waarin hij zegt haar geschikt te vinden als vroedvrouw, hoewel ze de volle leertijd nog niet geheel had volbracht, een mening die niet werd gedeeld door de toen in deze verantwoordelijke stadsdoctor (vermoedelijk Daniël Anthonij Mass is). Einde 18e eeuw Sedert het midden van de 18e eeuw is in Zierikzee een duidelijke economische achteruit gang te bespeuren als een plaatselijk symtoom van de landelijke regressie op het einde der 18e eeuw, die zich voortzette in de 19e eeuw.19) Ze liet zich ook voelen in de kring der vroedvrouwen. 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 40