na Brezijn, huisvrouw van Seije van der Nagel, en 10 april 1786 Elisabeth Demerhuisvrouw van Job Jacobse. Misschien hebben de twee laatsten enige lessen van Van der Baan gevolgd. Op 28 maart 1786 verschijnt nog een nieuwe figuur: Pieter de Potter uit Middelburg verzoekt na het vereiste exa men admissie als chirurgijn, 'vroedmeester, steensnijder en operateur onder vrijstelling van de betaling van f 200,- redemptiepenningen wegens hier niet volbrachte leerjaren. 12 april opponeert het chirurgijnsgilde hierte gen en tegen de toelating als „vrijmeester", daarbij de armoedige staat van het gilde vermeldend. Deze kandidaat zal na het examen f 50,- moeten betalen, en als vreemdeling f 100,-, waarvan de helft voor de amen en de helft voor het gilde. Examen moet hij doen als chirurgijn voor het gilde en als vroedmeester voor de stadsdoctoren. Op 28 november en 4 december 1786 besloot de vroedschap - ook al in het kader van de in deze tijd nodige bezui nigingen - om bij een vacature de plaats van stadsvroedvrouw niet te vervullen, zolang er een stadsvroedmeester is. In het geval deze er niet meer mocht zijn, wordt het tractement van 2 stadsuroedvrouwen beperkt tot f 25,-. Op 7 april 1788 werd nog toegelaten de uit Bruinisse geboortiae Jobje Olree, en op 18 augustus 1791 de in Brouwershaven geboren, toen 39-jarigeEngeltje van der Bijl, huisvrouw van de uit Breedevoort (Gelderland) afkomstige kleemaker Rudolf Heffner, die hier 17 oktober 1831, oud 88 jaar, overleed. De Bataafse Republiek Na de roerige patriottentijd werd ook in Zierikzee in het begin van 1795 de vrijheidsboom geplant. Een volkomen nieuw tijdperk leek te zijn aangebroken met de Bataafse Republiek, de voorgaande tijd scheen waardeloos. Vooral in staatkundig opzicht kwamen er nu veran deringen. De stedelijke regeringen verloren een deel van hun privileges en werden meer on derhorig aan de gewestelijke (departementale) en landelijke besturen in allerlei opzichten. Hierin deelde ook de uitoefening van de geneeskunde. Enkele zaken werden echter eerst nog op de oude voet voortgezet, zij het ook hier en daar met een nieuw accent. Merkwaardig is op 5 maart 1796 het verzoek van Doctor Snijders „dat zijn vrouw de vroedkunde mogt exercee- ren". Dit werd 26 april 1796 „geaccordeert, mits doende proef'. Op 17 mei 1796 is Neeltje Compagne, huis vrouw van Jacob van der Vliet, geadmitteerd. Het verzoek de dato 21 augustus 1797 van Laurina van den Berge, Jobje Olree en Engeltje van der Bijl om tot stadsvroedvrouw „loco Adriana" (Dekker) te worden aangesteld krijgt in november een negatieve beoordeling. Het „gecombineert Collegie" (van Raad en Schepenen) besluit op 4 de cember 1797 de tweede stadsvroedvrouwplaats „om den Roomsen amen te ontheffen van de onkosten van Doc tor, Chirurgijn, Apothecar en Vroedmeester" te modificeren. Ook op het op 21 augustus 1797 herhaald verzoek van Pieter de Potter om aanstelling als tweede vroedmeester wordt op 23 november negatief beslist. Op 21 au gustus 1798 verzoekt Jacobus van der Baan tractementverhoging tot f 200,-, „vermits de dood van Adriana Dek ker, stadsvroedvrouw". Op 17 en 23 november daarna volgt accoordverklaring op f 200,- en een last turf in plaats van 150,-, „mits ook bedienende den Roomsen amen". 19e eeuw Op 29 november 1800 kwam de resolutie via het Departementaal Bestuur inhoudende de opheffing der gilden. Hierdoor verloren de vroedvrouwen en vroedmeesters het sedert lang tevoren bestaand verband met het chirurgijnsgilde,33' en werden zodoende veel meer auto noom. De overige veranderingen in de uitoefening van de geneeskunde en de verloskunde zullen in het tweede gedeelte van deze beschouwihg (Kroniek van het land van de zeemeer min 1982) aan de orde komen. De wijziging van het plaatselijk (stedelijk) gezag in dezen naar het provinciaal (en landelijk) bestuur blijkt op 2 september 1802. Dan vraagt het departementaal bestuur naar de in Zierikzee werkzame „geneeskunstoeffenaren". De vroedvrou wen waren: Laurina van den Berge, Tanna Pater, Joppa Olree, Engeltje van der Bijl en Neeltje Compagne; de vroedmeesters: Jacobus van der Baan, Pieter de Potter en Gabriël Momac. De laatste, tevoren chirurgijn in het hospitaal der Franse troepen, had op 11 mei 1802 verzocht hier de chirurgicale en verloskundige praktijk te mo gen „exerceeren Op 24 september 1802 werd hij zelfs nog lector anaiomiae et chirurgiae. Als zodanig werd hij op 27 februari 1805 opgevolgd door Ds. Comelis Ekama, tevoren predikant tp,Eikerzee, Deze onderwees mathe sis, physica, astronomie, zeevaartkunde, alsmede anatomie en physiologic.0 Omdat zowel bij Momac als bij Ekama de verloskunde ontbreekt, is het waarschijnlijk dat alleen Van der Baan het onderwijs aan de vroedvrou wen althans een aantal jaren na Cijsbert de Witt heeft voortgezet. 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 44