beet, want reeds op jeugdige leeftijd moesten deze kinderen meewerken op het land om het veelal kinderrijke gezin wat extra inkomsten te bezorgen. Gedurende de oogsttijd moesten ook de boerenkinderen landwerk verrichten, zodat het leerlingenaantal in de zomermaan den tot een dieptepunt daalde. De schoolmeester was altijd de rechterhand van de predikant, want hij was tevens koster en tijdens de kerkdiensten ook voorlezer en voorzanger, omdat er geen orgel was. Pas na de overstromingsramp van 1953 maakte een harmonium plaats voor een echt kerkorgel, als geschenk van het Zweedse volk. De schoolmeester moest niet alleen een goede stem hebben, maar ook een redelijk muzi kaal gevoel. Dat ritmisch gevoel kwam hem ook te pas bij het klokluiden voor de aanvang van de kerkdiensten. Behalve rekenen en taal moest hij de kinderen vaderlandse geschiede nis leren en vooral Bijbelse geschiedenis. Van groot belang was dat de kinderen goed psal men leerden zingen, want in de Calvinistische eredienst kwam dat - door hun verplicht kerk bezoek - de gemeentezang zeer ten goede. In 1732 censureerde Ds Potgieter Johan ter Spil tesamen met schout Joost Stouten en sche pen Cornelis Schiettekatte. Zoals goede Dreistenaars betaamde had dit drietal in juni de plaatselijke jaarmarkt, dat was de kermis, bezocht. Ze waren daar toeschouwer geweest bij de „geoctroyeerde paarderennen" en dat was in het verkeerde keelgat van deze predikant geschoten. De drie dorpsnotabelen accepteerden deze censuur, die eigenmachtig door de dominee was opgelegd echter niet. Vooral ook daarom niet, omdat niemand anders van de vele kermisbe zoekers kerkelijk werd gestraft. Bovendien stond zelfs de kerkeraad niet achter het besluit van hun voorganger. Het bestuur van de kerkelijke classis Schouwen werd ingeschakeld en deze verklaarde deze censuur eveneens misplaatst. Ds Potgieter trok zich echter van de classicale uitspraak niets aan en kwam dus alleen te staan. Bovendien ontaardden zijn zondagse predikaties in één grote raas- en scheldpartij over deze kwestie. Maar de classis hield voet bij stuk en de predi kant trok zijn eens genomen beslissing evenmin in. Het eind van dit droeve verhaal was dan ook dat Ds Potgieter op 5 november 1737 uit zijn ambt werd ontslagen. Van meester Johan ter Spil niets dan goeds. Naast zijn schoolmeestersambt beoefende hij de landbouw. Hij had 23 gemeten, 137 roeden koren- en weiland in eigendom en hield koei en. Zoals uit de inventaris van zijn boedel blijkt, verkocht zijn vrouw melk aan de dorpsge noten. Ter Spil dronk koffie of thee, hield van wafels en rookte een pijp. Twee vogelkooien ston den in zijn woning, in de ene huisde een leeuwerik, in de andere een papegaai. Drie schilde rijen sierden zijn woonkamer en zijn bibliotheek bevatte vier kwarto boeken. Van 1730 tot zijn overlijden op 25 januari 1749 had Ter Spil zitting in de schepenbank. Zijn huwelijk met Adriana Fiers was kinderloos. Voor notaris Alphonsus Bastert te Zierikzee maakte de weduwe van monsieur Jan ter Spil op 15 april 1761 haar testament. Zij overleed 26 juli 1764. Erfgenamen waren neven en nichten, onder meer de dochter van Cornelis van Riel, schoolmeester te Paramaribo. Op 21 mei 1761 verkocht Adriana Fiers haar huis aan Ds Hermanus Ferree, hier bevestigd op 9 mei 1756. Deze koop ging echter niet door, daar de ambachtsheer Mr Andries Heshuy- zen huis en schuur naastte, dat wil zeggen dat hij in zijn functie voorrecht van koop had. Hiervoor telde hij op 8 december 1761 233, 6 schellingen en 8 groten Vlaams neer. 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 55