men van dat perceel haaks op de straat zijn gericht. Ring 24 lijkt zelfs een derde staal van dit fenomeen te vertonen, maar de bouwnaad tussen beide elementen geeft maar weinig hoop op eenzelfde geboortejaar. Uiteraard gelden deze ruimtelijke unica niet voor boerde rijhuizen of woningen die zich later hebben uitgebreid door een sprong naar opzij over de naar hun achtererven lopende straatjes te maken. De zijkamer, die rust op een bijna 1.20 meter boven het vloeroppervlak van het voorhuis uitstijgende kelder met tongewelf, dat met zijn kruinlijn de nokrichting van de dwarskap volgt, is hoogstwaarschijnlijk in het derde kwart van de 16e eeuw gelijktijdig met het huis gebouwd. Het is zeer goed mogelijk, dat de ruimtelijke vorm van deze woning zich aanvan kelijk veel tectonischer en duidelijker in de buitenordonnantie heeft uitgedrukt. Wij veron derstellen dan ook, dat het front van het hoofdgebouw, met name het linker1* voorgevel- deel, bekroond is geweest met een tuit-of trapgevel, waarbij de dwarskap haaks op het rech- terschild van het voormalige zadeldak van het hoofdbouwlichaam aansloot. Vanzelfspre kend moet dan in een dergelijke compositie, die enigszins herinnert aan het eenlaagshuis van Korte Reke 1 te Renesse, het huidige, over de hele gevelbreedte doorlopend hoofd gestel ter hoogte van de trapgevel worden weggedacht. Vanwege de in de baksteenformaties (die zijn uitgevoerd in een weinig principieel metselver- band) bewaard gebleven ontlastingsbogen is de oorspronkelijke plaats van de ingangs- en vensterpartijen gemakkelijk te lokaliseren. De voordeur, die in aanleg ongeveer een meter naar links heeft gestaan, moet - gelet op de positie van de korfboog - een smal en zeer hoog bovenlicht hebben gehad, dat vermoedelijk bestond uit een middenstijl met twee glas-in-loodpanelen. Het kruiskozijn van het voorhuis werd ontlast door een segmentboog, terwijl de opkamer zijn licht uit een zogenaamde melk meid (vier glasvakken boven en twee onder) kan hebben geschept. Bij deze reconstructie zijn wij uitgegaan van de aanzetten van de drie halfcirkelbogen in het binnenveld van de on geveer 3.50 meter brede ontlastingsboog. De middelste halfcirkelboog is n.l. breder dan de twee buitenste tezamen, zodat de meest voor de hand liggende veronderstelling van een in oorsprong daar aanwezige vierlichter (vier gekoppelde kloosterkozijnen) vanwege de vrijwel altijd in breedte gelijkwaardige lichtvakken van dit venstertype geen stand kon houden. De vraag of de zijopkamer (C) in oorsprong ook uit zijn aan de tuinzijde staande gevel licht kon scheppen, kan slechts worden beantwoord, indien we weten of de aan die gevel gelegen keuken (D) met lessenaarsdak, dat deze lichttoevoer thans verhindert, gelijktijdig danwel la ter aan het huis werd toegevoegd. In het eerste geval betekent dit, dat het complex niet als huis (AB) met zijkamer (C), maar als huis (AB) met zijhuis (CD) werd gebouwd, waarbij het dakschild van de opkamer ongeknikt over de keuken werd doorgetrokken. Dit houdt dan tevens in, dat de dwarsdoorsnede van de opkamer, keuken en kap reeds in aanleg een twee- beukig zijbouwlichaam gaf te zien. De samengestelde balklaag waarmee de keuken werd overzolderd, duidt er in ieder geval op, dat dit vertrek niet later dan de 17e eeuw werd gebouwd, terwijl de daar nog onder de moerbinten van die balklaag aanwezige sleutelstukken een uit een ojief en een kwart hol sa mengesteld profiel vertonen, dat inderdaad in het derde kwart van de 16e eeuw veelvuldig werd toegepast. Aangezien dit profiel echter ook later nog wel werd gebezigd en de oor spronkelijke, zo vaak goede dateringsaanwijzingen opleverende kapconstructie onder het lessenaarsdak van de keuken bij een restauratie in de jaren zeventig moest worden vervan gen, kan helaas een eventueel gelijktijdige bouw van de keuken met het overige huis niet met zekerheid worden vastgesteld. 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 63