balk van het bovenscheergebint hebben zich ter verstijving van de constructie tot ver buiten de begrenzing van hun jukken begeven om zich tenslotte haaks met de zijtuitgevel van de dwarskap te verenigen. Het in de kap toegepaste telmerkensysteem bracht twee bijzonderheden aan het licht. De eerste is, dat wij in de twee kappen slechts op één spant boven de opkamer telmerken aan troffen. De tweede bijzonderheid was eigenlijk zonder deze onverklaarbare omissie niet uit voerbaar geweest. De timmerman kon nu immers - inplaats van zijn merken vanaf no 1 over de andere spanten tot 5 op te laten klimmen - zich veroorloven dit op die ene spant boven de opkamer te doen. Hij begon bij de onderste korbeel-kromhoutverbinding van de dakstoel met 1 en zette dit tellen in een rekenkundige reeks door tot onder de makelaar van het nokgebint, die hij op de verbinding met de hanebalk met een 5 markeerde, daarbij zijn merken links op het spant met ingebeitelde streepjes en rechts met behulp van met de guts ingedreven gaatjes van elkaar onderscheidend. Deze methode om over de jukken van één spant door te tellen die wij nog niet elders tegenkwamen, had tot voordeel dat de pen en gatverbindingen nog sneller bij elkaar konden worden gezocht, doch zij kon alleen met succes worden toegepast, indien de bouwer onder zijn kap slechts één spant nodig had. Overigens vonden wij op de kaponderdelen hier en daar nog wel een enkel met het haalmes- je ingekrast gotisch telmerk. Dit kan slechts betekenen, dat onze zuinige voorouders als in zoveel andere huizen in deze provincie van sloophout hebben gebruik gemaakt, want dit gotisch systeem met zijn dunne spichtige streeptekens begon men omstreeks 1520 te verla ten en was na 1540 verdwenen, een jaar waarin de Dreischorse woning nog niet op het to neel was verschenen. Ondanks het gebruik van een paar van deze sloopelementen tonen alle spanten ambachte lijk toch dezelfde hand van bewerking. Bovendien bleken allen nokgebinten met hun make laars en schoren op dezelfde wijze geconstrueerd te zijn, hetgeen ook hier weer kan duiden op een gelijktijdige vervaardiging van beide kappen. Tenslotte mag de aan de voorkant slechts circa 40 cm smalle gang, de zogenaamde snijding of druipstrook, tussen hel huis en zijn linkerbuurman van Ring 2 niet ongenoemd blijven. Deze strook, die men in oudvaderlandse taal met „oyssendroppe"4, betitelde, werd tussen de beleemde of houten middeleeuwse huisjes met hun gootloze rieten daken aangelegd om het hemelwater op de grond op te vangen. Ook in de brandpreventie zal de druipstrook een rol hebben gespeeld. In ieder geval zijn de middeleeuwse afmetingen van deze gang tussen de twee stenen zijgevels aan de Ring blijven voortbestaan. Noten en literatuur 1. De ten opzichte van het huis gebruikte aanduidingen rechts en links worden geacht vanuit de straat te zijn gebe zigd, tenzij uit de tekst het tegendeel blijkt. 2. Fred Jilleba, Het oude Middelburgse woonhuis, 1977. 3. Fred Jilleba, Het huis Bourgoigne te Middelburg: Een ruimtelijke zeldzaamheid uit het derde kwart van de 16e eeuw, in: De Wete. uitgave van de heemkundige kring Walcheren, oktober 1980 (9e jaargang no 4). 4. H. J. Zantkuyl, Bouwen in Amsterdam, aflevering 3. 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 68