Woord vooraf Voor de zesde maal in successie verschijnt het historisch jaarboek „Kroniek van het land van de zeemeermin". Opnieuw zijn schrijvers door de muze der geschiedenis geraakt en openbaren delen van Schouwen en Duivelands verleden. Nog altijd geldt wat Boxhom in het voorwoord van zijn „Croniick van Zeelandt" (1644) schreef: „Noyt dachte my yet dienstigher tot rechte kennisse van de tijden, die wij beleefden, als het naerstich ende gron- dich ondersoeck van de verleden". In deze jaren van spanning en toenemende dreiging kan kennis van het verleden de mens helpen de eigen tijd beter te begrijpen. Gelukkig geldt dan ook steeds minder hetgeen Boxhorn in het vervolg van zijn boven geciteerde aanhef ver zucht: „Ende noyt vonde ick my meer ontrieft, als in het opslaan van die eeuwen, in de welcke onze voorvaderen gheleefd hebben: eensdeels door ghebreck aan schrijvers, an derdeels door de onachtsaemheyt van die, welck hare penne wel gheroert, doch in het ghe- ringste, ende onvolmaeckte kortheyt, besich ghehouden hebben". De commissie dankt de auteurs voor hun voortreffelijke en oorspronkelijke bijdragen, die zeker niet gekenmerkt worden door „onachtsaemheyt ende onvolmaeckte kortheyt". Inte gendeel, de verschillende bijdragen leveren ook dit jaar weer het overtuigend bewijs van de rijkdom aan geschiedenis en geschiedenissen van Schouwen en Duiveland, maar doen ons tevens beseffen dat nog zeer veel verborgen ligt in het grijs van stof en vage herinnering Redactiecommissie Jaarboek 1981 van de Vereniging Stad en Lande van Schouwen- Duiveland: W. P. de Vrieze, voorzitter F. Beekman J. A. Brandenbarg, penningmeester Drs. J. P. J. Lokker H. Uil, secretaris Dr. A. de Vin 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 6