„die hy, voor alle steên, zyn gunsten waerdig schat". Langdurig staat hij stil bij het heldhaftig strijden van de Zierikzeeënaars ten tijde van de Vlaamse belegeringen. Zelfs „de teere Kunne (-) vegt op den hogen wal" als „strydbare Amazonen". Na de derde belegering weet men tenslotte de overwinning te behalen. (1304) Nooit was de stad echter zo in gevaar als na het lynchen van de gezanten van Karei de Stou te (1472), die, volgens deze tekst, „schatting kwamen ophalen".10) De Stroomgod valt scherp uit naar de daders: ,,'t redenlooze graeuw, dat wetten kent noch palen Van eerbied, als het dol aen 't eerloos muiten slaet, En neêrdrukt, wat ten doel van zyne woede staet". (pag. 351) Maar ook voor de hertog, die het volk uitbuit, heeft hij geen goed woord over: „een vorst, aen vuer en stael Op 't oorlogsveld gewoon, en zoet op hoofsche prael; Des hy zyn' onderdaen met zware lasten drukte, Den borger 't bloed afperste en 't vleesch van 't lichaem rukte, En als een roofharpy het alles naer zich trok En Neerland kwelde met een onverdraeglyk jok". Karei de Stoute dreigt de stad en al haar inwoners te verdelgen, maar „door gebeên en ne- drigheid" weet men het tij te keren, hoewel alle rechten van de stad verbeurd verklaard wor den. In de eeuw daarna eisen de pest, overstromingen, brand en oorlog hun tol. Uitvoerig worden we ingelicht over de Spaanse tijd met bijzonderheden over Mondragon, de mislukte ontzetting door Boisot en de uiteindelijke bevrijding. Nieuwe rampen bedreigen echter de stad. „Naeuw was de Spanjaard weg, toen Neêrlands heir de vest Opeischte voor Oranje en 't nieuw gemeenebest". Een ontwikkeling die de burger van Zierikzee maar matig bevalt: „Men hadt op onze vest het lyf niet willen wagen, Noch negen maenden lang den Spanjaerd afgeslagen Om eenen andren Heer, maer voor den vryen staet". (pag. 365) Even verzet men zich, maar er is geen andere keus, dan „beleefd te luisteren naer de wenken van Oranje". Tot slot schetst de Schelde-vorst de gebeurtenissen tijdens het oproer van 1747 die naar zijn mening maar zo snel mogelijk vergeten moeten worden. Het gedicht illustreert de genegenheid van Macquet voor de stad Zierikzee. Het gaat hier niet zo zeer om het weergeven van historische waarheden, maar het doel is in de eerste plaats het bezingen van de roem van Zierikzee en zijn bewoners. Zijn aandacht voor de waarde van de „burgerlijke vrijheid" onthult bovendien iets van de mentaliteit van het Zie- 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1981 | | pagina 76