Zou men naar een allereerste begin zoeken, dan zou men kunnen stellen dat het Zierikzee-
se stadhuis de bakermat van alle latere Zierikzeese musea is geweest. Ook de kerncollectie
van het maritiem museum is immers als een afsplitsing van de stedelijke collectie te be
schouwen. Van vele stukken weet men ook niet beter dan dat ze zich sinds mensenheugenis
op het stadhuis bevonden. Neem bijvoorbeeld de kajak met de eskimopop, die volgens som
migen de legendarische Zierik voor zou stellen. Reeds in de 18e eeuw bevond deze zich op
het stadhuis, maar hoe hij daar precies gekomen is, kan niemand met zekerheid zeggen.
Ook andere topstukken, zoals de zilveren thesaurierschaal en diverse scheepsmodellen, de
len hun geschiedenis grotendeels met het stadhuis, waar ze reeds in vroeger tijden door le
den van de Zierikzeese magistraat aan hoge bezoekers werden getoond. De burgemeesters
kamer had in die tijd dan ook veel weg van een museum in het klein, waarin diverse vitrines
stonden.
Toen koning Lodewijk Napoleon in 1809 een bezoek bracht aan Zierikzee, werd op het
stadhuis zelfs een speciale tentoonstelling van stedelijk antiek en curiosa ingericht. Ook
Victor Hugo, die in 1867 een reis door Zeeland maakte, kwam in het Zierikzeese stadhuis
terecht, waar hij ondermeer de kajak bewonderde en er zelfs een schetsje van maakte.
Oudheidkamer
Sommigen zullen het misschien vreemd vinden, dat gezien het bovenstaande niet veel eer
der tot de oprichting van een museum of oudheidkamer werd besloten. De eerste concrete
poging om tot een oudheidkamer te komen dateert uit 1898. Op 7 maart van dat jaar lan
ceerde de toenmalige gemeentesecretaris, Jan Snellen, het idee om op de Schutterszaal van
het stadhuis (toen nog zolder genoemd) een ruimte als bergplaats voor het oud-archief in te
richten. Tevens zou dan de zgn. modellenkamer (een reeds door een eikenhouten schot af
geschermd deel van de Schutterszaal) tot oudheidkamer worden omgetoverd. Behalve de
daar reeds aanwezige historische modellen van bruggen, sassen en gebouwen zou men ook
andere voorwerpen van oudheidkundige waarde die in het bezit van de gemeente waren,
daar naar toe kunnen brengen benevens die voorwerpen, welke aan het Zeeuwsch Genoot
schap in bruikleen waren afgestaan. Het bleef echter bij een idee, want uit financiële over
wegingen besloot het gemeentebestuur van de oudheidkamer af te zien en alleen een berg
plaats voor het oud-archief te maken.
Velen waren het hier echter niet mee eens, hetgeen ondermeer blijkt uit het in 1902 ver
schenen boekje „Zierikzee en zijn stadhuis" van de latere gemeente-archivaris P. D. de Vos,
die bij de beschrijving van de stdahuiszolder ondermeer opmerkt: „het ware wellicht niet
ongewenscht, dit oude vertrek in zijn oorspronkelijken staat te herstellen en als oudheids
kamer tot bewaring van stedelijke gedenkstukken in te richten". Het zou echter nog tot
1910 duren voordat de wens van P. D. de Vos in vervulling ging, want het was op 16 novem
ber van dat jaar dat de toenmalige burgemeester, mr. D. van der Vliet, door middel van een
circulaire het plan opperde te komen tot de oprichting van een oudheidkamer. De inhoud
van deze circulaire, die aan veertien belangstellende ingezetenen werd gericht, luidde als
volgt:
„Zooals U bekend zal zijn, bezit onze gemeente tal van oude merkwaardige voorwerpen,
die thans worden bewaard op verschillende plaatsen, voornamelijk op den zolder van het
stadhuis. Het komt mij zeer gewenscht voor, dat die voorwerpen zooveel mogelijk worden
verzameld in eene zoogenaamde Oudheidskamer. Daardoor toch worden die voorwerpen
beter bewaard, terwijl een oudheidskamer in den regel zeer bevordelijk is voor het bezoek
98