Reclame Om reclame voor het museum te maken waren door de fotograaf Immerzeel een vijftal foto's gemaakt van de museumzaal en haar inhoud, die aan enkele der grootste dagbladen ter re- produktie werden toegezonden. De foto's waren voorzien van een onderschrift. Aan dit ver zoek gaven gehoor: De Nieuwe Rotterdamse Courant, Het Handelsblad. De Maasbode, De Zierikzeesche Nieuwsbode en het tijdschriftBuiten", waarvan de uitgever zelfs om meer tekst verzocht, die hem ook werd toegestuurd. Alleen De Telegraaf wenste de foto's niet te plaatsen en stuurde ze terug. Wel maakte dit blad in het kort melding van de oprichting. Om aan meer „toonbaars" te komen waren circulaires verzonden, waarin men de bevolking verzocht museale voorwerpen - al dan niet in bruikleen - aan het museum af te staan. Iedere vrijdag kon men dan ook in De Zierikzeesche Nieuwsbode een lijst van aan het museum ge schonken voorwerpen aantreffen met de namen der gevers erbij. Hoewel alles in grote dank werd aanvaard, schijnt de kwantiteit de kwaliteit in deze beginfase verre overtroffen te heb ben. Werd het museum op 26 juli 1930 door burgemeester J. C. A. Bannink officieel geopend, de eerste bezoekers waren reeds op 29 juni toegelaten. De vereniging „Oost en West", die met een gezelschap van ca. 270 personen Zierikzee en zijn museum in oprichting kwam bezoe ken, beet het spits af. De gehele museumzaal was op die dag gevuld en P. D. de Vos, voor zitter van de museumcommissie, maakte zich verdienstelijk door het geven van de nodige uitleg bij de diverse voorwerpen. Primitief Daar ongeveer gelijktijdig met het museum het elektrisch licht alhier zijn intrede deed, besloot men deze nieuwigheid meteen toe te passen. De grote zaal werd verlicht met...drie grote lampen, terwijl tevens hier en daar stopcontacten werden aangebracht. Ook in dat eerste jaar werd al geklaagd over de geringe belangstelling van de Zierikzeese bevolking zelf. Het bezoekersregister bevatte bijna uitsluitend „vreemde" namen. Dat men in die dagen nog improviserend te werk moest gaan, blijkt onder andere uit het jaarverslag over 1932, waarin er ondermeer op werd aangedrongen de grote vlaggestok, die dwars over de vloer van de museumzaal lag, te verwijderen omdat vele bezoekers erover struikelden. Verder liep de lekkende schoorsteen van de conciërgewoning door de museum zaal, waardoor men hier vaak last had van rook en stank, terwijl dit tevens brandgevaar opleverde. Wilde men het museum bezoeken, dan moest men zich eerst bij de concierge (bode) van het stadhuis vervoegen, die dan met de bezoekers mee naar boven ging. De toegangsprijs be droeg op zaterdagen en op zon- en feestdagen een dubbeltje en op andere dagen een kwart je. In ruil voor zijn diensten ontving de concierge aan het eind van elk kwartaal 20% van de ontvangen entreegelden en verder nog 25 gulden per jaar voor het schoonhouden van het museum. Aanvankelijk had de concierge, die belast was met het rondleiden van de bezoekers, nogal bezwaren tegen de openstelling van het museum op zondag. Blijkbaar niet om godsdiensti ge redenen, want toen werd voorgesteld hem 50% van de op zondag ontvangen entreegel den te laten behouden, verdwenen de bezwaren als sneeuw voor de zon. Aangezien in de loop der jaren met mondjesmaat enige verbetering in de accomodatie werd aangebracht, bleef het primitieve karakter lange tijd gehandhaafd. Zo slaagde men er pas in 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1982 | | pagina 104