de Sonnemare en de Schelde. Vanaf het hoogste gedeelte van dit veengebied waterde het
via kleine veenstroompjes af op genoemde rivieren.
Vanaf ongeveer 300 j. voor Chr. tot het begin van onze jaartelling werden reeds kleine hoe
ken van dit veengebied door de zee aangetast en vond ook opslibbing plaats. De onder
grond van de op de bodemkaart (1) aangegeven kleiplaatgronden bij Burgh en bij Scharen-
dijke zijn vermoedelijk in deze eerste preromeinse transgressiefase, de zgn. Duinkerke 1,
ontstaan. Het veen werd toen geheel of gedeeltelijk weggeslagen en deze gaten slibden later
op met zavelgrond. Op deze zavel vond in de Romeinse tijd bewoning plaats zoals uit
vondsten van scherven en de aanwezigheid hier en daar van donker gekleurde vegetatieho
rizonten blijkt. Ook het veen werd in deze tijd reeds bewoond. Onder een dek van 60-100
cm poelklei werden bij Duivendijke en bij Haamstede op het veen scherven van inheems
Germaans aardewerk gevonden (determinatie van de heer P. J. van der Feen). Omstreeks
het eind van de derde eeuw na Chr. begon een nieuwe aantasting. Deze wordt de vroeg
middeleeuwse transgressieperiode ofwel de Duinkerke II genoemd. De veenrivieren en afwa
teringsstroompjes zullen als aangrijpingspunten voor de zeeinbraken hebben gediend.
Op Schouwen zijn twee inbraakgebieden uit deze periode te onderscheiden: een vrij sterke
in het gebied van Haamstede vanuit de Schelde, ongeveer daar waar tijdens de preromeinse
aantasting het land ook reeds werd aangetast, en een veel zwakkere vanuit de Gouwe tussen
Den Osse en Zierikzee. In beide gebieden werden vanuit de inbraakkieken pakketten be
trekkelijk zware klei op het veen afgezet. Ook de zavelafzetting uit de eerste transgressiefa
se werd met deze klei bedekt. In de kreken vond eveneens opslibbing plaats en wel met
zand en vervolgens lichte klei en zavel. Op den duur slibden ze nagenoeg geheel dicht.
Doordat bij ontwatering de grond buiten de kreken wegens zijn samenstelling sterker in
klonk dan de grond in de kreken, veranderde het landschap geleidelijk in een gebied met
wat hoger gelegen kreekruggen met daartussen de laaggelegen natte poelen. Kreekruggen
werden in het algemeen gebruikt voor akkerland, poelen voor wei- en hooiland. Op de topo
grafische kaart is dit bodemgebruik zichtbaar.
De gedurende deze tweede inbraakperiode onstane gronden staan bekend onder de naam
Oudland. Ze bezitten alle een kalkarme bovengrond. Deze Oudlandafzettingen waren in de
achtste eeuw reeds bewoond. Bij de bodemkartering werden hier nl. veel scherven uit de
Karolingische tijd gevonden en ook veel donker gekleurde zgn. oude cultuurgronden. In
het gebied tussen Den Osse en Zierikzee zijn op grond hiervan twee bewoningscentra uit
die tijd aan te wijzen, Kerkwerve en Brijdorpe, en in het gebied Haamstede, behalve
Haamstede zelf en Burgh, ook de omgeving van Brabers.
In de 9e en 10e eeuw en later kwamen er weer forse aanvallen van de zee. De bodemkundi-
gen en geologen denken aan een derde transgressie, de Duinkerke IHa. De historici fixeren
deze inbraken op de stormvloeden van 838 en vooral die van 1014 (39). De in deze periode
afgezette gronden worden Middelland genoemd. Dit is evenals het Oudland gekenmerkt
door een landschap van kreekruggen en poelen, die echter nu uit kalkhoudende gronden
bestaan.
In de polder Schouwen zijn uit deze periode vier inbraakgebieden te onderscheiden: vanuit
de Gouwe tussen Den Osse en Zierikzee, vanuit de Grevelingen tussen Scharendijke en Re-
nesse, vanuit de Schelde tussen Burghsluis en Koudekerke en bij Zierikzee.
Verreweg de grootste inbraken vonden plaats tussen Scharendijke en Renesse, dus onge
veer op dezelfde plaats waar ook tijdens de preromeinse inbraakperiode Schouwen reeds
werd aangetast. Hier werd een groot veengebied doorsneden door grote en diepe kreken,
waarvan de uitlopers dicht bij de huidige zuidkust van Schouwen zijn gekomen. De opslib-
8