che „ik dacht" in de Zuidbevelandse dorpen Krabbendijke, Kruiningen® en Wemel- dinge (Wdb. Ze. dial. 176ji]. Sch.-D. heeft in ieder geval docht(e). Het lijkt er dus op dat Paulusse in de hiergenoemde verhalen op de Zuidbevelandse toer ge gaan is ondanks het voorkomen van de Schouws aandoende persoons - en plaatsnamen Klompe en Bordamme. Dat is ook het geval in het verhaal „Het groote lot" (Ons Zeeland 4, no. 8, blz. 20 t/m 22 a [1929]), geschreven in verband met de Zierikseese paardenmarkt en - loterij. In tegenstelling tot het Schouwse onderwerp is ook het taalkarakter van dit stuk niet Schouws. De le pers. m.v. van „hebben": me ên is typisch oostelijk zbev. (Dek II, blz. 37, Wdb. Ze. dial. 321 a) en waarschijnlijk over heel Zuid-Beveland verspreid is: misschienst „misschien" (verg. Wdb. Ze. dial. 585 a: meschie:nt, dat opgetekend is voor Heinkenszand, Kloetinge, Kapelle, Ierseke en Kruiningen). Schouws patent kunnen wij evenmin nemen op mie „met". Het is Zuidbevelands met uitzondering van Wolfaartsdijk (Wdb. Ze. dial. 574 a, b). De Schouwse vorm van dit voorzetsel is mi(t). De uitroep van verbazing merju wordt op gegeven voor het Toolse Sint-Annaland (a.w. 706ponder het woord perjuut) en ook somte- met „soms, somtijds, wellicht" is beslist niet typisch Schouws. Weliswaar vermeldt het woor denboek van Dr. Ghijsen voor Sch.-D. de zeer overeenkomstige variant somstemet (z. aid. 900 b), maar ik heb sterk de indruk, dat het er thans geheel verouderd is. Reeds 1950 heb ik bij het verzamelen van het materiaal voor mijn proefschrift uitsluitend somties gevon den (De Vin, Dial. Sch.-D. 21). Zie ook Wdb. Ze. dial. 900 b. Uit het bovenstaande kan dus niet geconcludeerd worden, dat Johannus Pieter Paulusse de officiële naam van „Kees Kollenaer" geweest is. Weliswaar had Paulusse een zeer Zeeuws aandoende familienaam en had hij ook reeds in Zeeland gewoond, voor hij zich in 1916 als hoofdonderwijzer te Renesse vestigde. Hij kwam namelijk aldaar uit Sint-Laurens, zoals uit de bovenvermelde gegevens van de heer Uil blijkt. Daaruit vernemen we ook dat hij gehuwd was met Janna Schipper, geboren te Kapelle (Z.-B.). Dat verklaart waarschijnlijk dat zijn dia- lectverhalen zo sterk Zuidbevelands getint zijn. Zeeuw van geboorte was hij echter zelf niet, noch van Schouwen, noch elders uit de provincie. De bovengenoemde biografische mede delingen vermelden als zijn geboorteplaats en - en datum: Valkenswaard 1 nov. 1890 en dat is in lijnrechte tegenspraak met onze veronderstelling, „dat Kollenaer geboren en getogen Schouwenaar zou zijn".7) Bij verdere naspeuringen naar de identiteit van Kees Kollenaer vonden wij in „Ons Zeeland" 3 (1928) nog de volgende gedichten: 1. aid., no. 33, blz. 8 ,,Nae' Wesschouwe". Het dialect is zonder enige twijfel Schouws; 2. id., no. 34, blz. 7: „De Kollen". Dat dit gedicht van Kees Kollenaer zou kunnen zijn is vanwege het gebruik van het woord kollen „zilvermeeuwen" vrij waarschijnlijk. Verg. hiervoor Kron. Zeem. (Sch.-D.) 5 (1980), blz. 80. Verder valt in dit gedicht op het oude woord grae(u)w „grauw" (2x) tegenover lx grauwe. Zie ook Dial. Sch.-D. blz. 9 en 51: hraew. Om streeks 1950 was het volgens mijn aantekening (a.w. p. 9) „vooral te Bru." (Bruinisse) bekend, hetgeen doet vermoeden dat het toen in Schouwen al in het vergeetboek raak te. Verg. hiervoor Wdb. Ze. dial. 291 a onder graeuw, waar voor Burg, Brouwershaven en Zieriksee wordt opgegeven: Ie eit grauwe gaeren nie uut (g)evonde(n) enz. „hij heeft het buskruit niet uitgevonden". Tenslotte treffen we nog aan: koope „buizerd", welke vogelnaam a.w. 463_b onder kobe en met de spelling kope wordt vermeld voor Kerk- werve en Brouwershaven, dat is in en aan de rand van ,,'t lêege land van Schouwen", waar Kees Kollenaer blijkens zijn prozaschets „De drie stollepen" zeer bekend was;® 3. id., no. 35, blz. 6: „Wat d'ouwe stranjutters zonge". 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1982 | | pagina 113