leden, toen de verdeling van de dijklasten van Schouwen reeds was vastgelegd. Deze „lang-
he wile" kan best meer dan honderd jaar zijn. Men komt dan op de tweede helft van de 12e
eeuw.
Het gaat hier typisch om een ringdijk. Volgens Fockema Andreae (40) hebben de Hollandse
graven Floris III (overl. 1190) en Willem I (overl. 1222) zich sterk beziggehouden met wa
terstaatswerken op grote schaal. Bekend is dat na de grote stormramp van 1178 door graaf
Floris III het dijkleger werd opgeroepen en dat in 1180 met meer dan 1000 man de dijken
bij Damme werden opgeworpen. In deze periode en op deze manier zijn waarschijnlijk ook
de ringdijken om Walcheren en Schouwen tot stand gekomen. Dat van deze werken geen
akten zijn gevonden kan zijn oorzaak hebben in het feit dat in de 12e eeuw de graven nog
nauwelijks een administratie hielden. Alleen keizers, bisschoppen en abten deden dat.
Uit deze laatste hoek komt dan ook nog een datering voor de Schouwse ringdijk. In een ak
te van 1156 staat Gerard, abt van Echternach, nlaan graaf Floris enige kerken af en ont
vangt daarvoor landerijen in Schouwen. Bij de plaatsbepaling van deze gronden wordt als
westelijke begrenzing genoemd de Hilcherse (16). Dit land was gezien de geografische lig
ging ongetwijfeld bestemd om het klooster Bethlehem te stichten. In dit tijdvak zal waar
schijnlijk dan ook het deel van de Schouwse ringdijk tussen Klaaskinderkerke en Scharen-
dijke zijn aangelegd. Deze liep vervolgens door via Oudendijke, de Kuijersdam en de Helle-
weg naar de huidige ringdijk. Het gehele, door de zee aangetaste en vervolgens opgeslibde
gebied van Noordwelle, Ellemeet en Eikerzee was hiermee bedijkt. Evenals elders in het
Zeeuwse en Vlaamse kustgebied kan ook op Schouwen de stormramp van 1134 de directe
aanleiding tot de aanleg van deze aaneengesloten zeewerende dijk zijn geweest. Hij zal dus
aangelegd moeten zijn tussen 1134 en 1156. De meer landinwaarts gelegen oudere dijk
rond de gebieden Haamstede, Zuidwelle en Oud-Ellemeet zou gelegd kunnen zijn als afweer
tegen de zee na de stormramp van 1014.
Ook vanuit de bodemkunde en de archeologie kan getracht worden de oudste dammen en
dijken te dateren. Ze liggen alle in gebieden met veel Middellandgrond. Ze maken dan ook
sterk de indruk te zijn aangelegd als verdediging tegen de inbraken uit deze Middelllandpe-
riode. Door de bodemkundigen wordt het ontstaan van het Middellland in verband gebracht
met een nieuwe transgressieperiode, wel genoemd de Post-Karolingische ofwel de Duinker-
ke lila. De datering van deze transgressiefase loopt wat uiteen, maar is waarschijnlijk in de
9e a 10e eeuw begonnen en heeft omstreeks het jaar 1000 een grote hevigheid gehad.
Langs ons gehele kustgebied, van Friesland tot in Vlaanderen, zijn de typische erosiekre
ken van omstreeks het jaar 1000 te vinden, die door afdamming geen gelegenheid hebben
gekregen om dicht te slibben en tot op de huidige dag vaak nog in het veld zichtbaar zijn.
De stormramp van 1014 kan hier best debet aan zijn geweest. Maar in het gebied Noordwel
le komen binnen de oudste dijk ook vele kreken voor, die wel zijn dichtgeslibd. Deze wor
den hier en daar gekruist door kreekbeddingen en dijken. Ze zijn dus duidelijk ouder, af
komstig uit een eerder stadium van de Post-Karolingische transgressieperiode. De op blz.
9 genoemde profielopbouw wijst ook op minstens twee perioden in de opslibbing van het
gebied Welland. De vroege Middellandaantastingen uit de 9e en 10e eeuw, door de historici
wel teruggebracht tot een stormramp van 838 (39), hebben dus nog niet geleid tot de aanleg
van dammen en dijken, de zeer hevige op het eind van de Duinkerke Illa-transgressiefase
van omstreeks 1000 wel.
Rest dan nog het tijdstip van aanleg van de nieuwste dijk in het geheel, de huidige dijk langs
de Grevelingen tussen Renesse en Scharendijke. Hierbij werden nieuwlandgronden bedijkt.
De oudste polders tegen de Schouwse ringdijk gelegen, waar nieuwlandschorren werden be-
29