Hij trachtte met Dr. H. Goemans op 8 mei 1882 Huigje's voornemen naar elders te vertrekken af te remmen door de gemeenteraad voor te stellen haar een extra toelage te geven. Toch is ze in dit jaar naar Gouderak vertrokken, maar keerde reeds op 5 januari 1883 terug53). Enige jaren tevoren blijkt ze een relatie te hebben gehad met de ge huwde Comelis Marinus Telle, waaruit op 25 mei 1878 te Rotterdam een zoon geboren is, die is gewettigd bij het huwelijk van Huigje en Comelis op 30 januari 188954). Het gezin werd weldra door geldzorgen bedreigd: Come lis. aanvankelijk broodbakker, later bierslijter, raakte in 1892 zonder beroep, en Huigje had geen vast basis inkomen, omdat ze geen gemeente-vroedvrouw ivas. Ze vond eindelijk in 1893 een vestigingsmogelijkheid in Voorburg55), waar ze in 1895gemeentevroedvrouw werd en bleef tot omstreeks 1913; haar man werd weer bak ker. Op 20 december 1891 overleed de „geneesheer" Zuurdeeg. Sedert dit jaar trachtten tot 1895 een aantal jonge vroedvrouwen, leerlingen van de vroedvrouwenschool te Rotterdam, hier hun geluk te beproeven. Op 11 augustus 1891 begon de in 1862 te Zierikzee geboren Pietemella Elisabeth Dixon (een dochter van de kleermaker Marinus Dixon), die reeds op 29 augustus 1892 naar Zonnemaire vertrok. Maria Petronella van Bezooijen, geboren in 1869 te Scherpenisse, die hier begon op 9 febmari 1893, vertrok reeds op 31 juli van dit jaar naar Wanneperveen. Klasi- na Brouwers, geboren in 1871 te Dordrecht, startte hier op 19 juli 1893 en ging 7 oktober daarna naar Scherpen- zeel in Friesland. De in Zierikzee op 28 augustus 1870 geboren Pietemella Adriana van Dijke, een dochter van de molenaar Izak van Dijke, werkte hier van 1894 tot 28 maart 1895, toen ze naar Bennekom vertrok. Vermoedelijk kunnen we bij deze vier de Zierikzeese tijd als een proefperiode beschouwen, die geen voldoende broodwinning bleek te bieden.56). Na hun vertrek bleef Maatje Ariëtta Steketee, die te Zierikzee huwde met de graankoper Machiel Enzlin, als ge meentevroedvrouw practiseren naast de artsen, die ook de verloskunde beoefenden. Aan hen voegden zich in de jaren 1892-1895 nog toe: Dr. J. Dorst, geboortig uit Stavenisse57)i die tijdelijk hier verbleef, en Dr. A. van der Hoe ven uit Bergen op Zoom, die zijn levenstaak in Zierikzee heeft volbracht. Het merendeel van de bevallingen is door het overwegen van de arme bevolkingsklasse aan de vroedvrouw toegevallen^) Zij heeft het begin van de ontwikkeling in de twintigste eeuw ervaren. Deze zal na nog enkele cijfers uit de laatste jaren van de negentiende eeuw, na enkele op merkingen over vroegere kraamgebruiken in de volgende Kroniek aan de orde komen. Tot besluit van dit gedeelte geeft, na de bijlagen, grafiek I een beeld van de geboortecijfers (lijn 1), de totale sterfte (lijn 2) en de aantallen der levenloos geborenen (lijn 3), een en an der ter vergelijking met de in de volgende Kroniek te geven cijfers uit de 20e eeuw. De schrijver dankt het Rijksopleidingsinstituut voor verloskundigen te Rotterdam (Dr. E. Scholte) en de Kweek school voor vroedvrouwen in het Slotervaartziekenhuis te Amsterdam (mevr. T. Streutker-Schut) voor de welwil lende verstrekking van de daar aanwezige gegevens. Deze dank gaat ook uit naar verschillende gemeenten, die mededelingen gaven uit de plaatselijke archieven of bevolkingsregisters. (Wordt vervolgd) Bijlage Ila Instructie voor de Vroedvrouwen in het Koningrijk der Nederlanden. 1. Geene vroedvrouw zal zich binnen dit Koningrijk mogen nederzetten, tenzij voldoende, zoo aan de algemeene wet ten, als plaatselijke Verordeningen deswege geemaneerd en vigerende. 2. De uitoefening der verloskunst bepaalt zich bij de vroedvrouwen alleen tot het doen van zoodanige verlossingen, welke door de natuur bewerkt of door de hand ten uitvoer kunnen gebragt worden, zullende de vroedvrouwen mits dien daar toe nimmer eenige Instrumenten mogen gebruiken. 3. Eene vroedvrouw op eenige andere wijze practiserende. als waar toe zij volgens den inhoud der Wet van 12 Maart 1818 en van hare Instructie geregtigd is, zal voor de eerste maal verbeuren f 25.00 bij de tweede maal f 50.00 ter wijl zij voor de derde reize door intrekking van haar patent voor een naar de omstandigheden door den Regter te bepalen tijd van niet korter dan zes weken en niet langer dan een jaar. zal worden gestraft. 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1982 | | pagina 47