Van de vele Zierikzeeënaars namen tallozen een herinnering" aan hun kerk mee. De ene had een half verbrande bladzijde uit een bijbel en een ander weer een of ander brokstuk. Vanwege het gevaar (en om diefstal te voorkomen) publiceerden Burgemeester en Wethou ders op 8 oktober een verbod om zich binnen de ringmuur van het kerkhof te bevinden. De oorzaken Kort na de ramp gonsde het in Zierikzee van geruchten over de mogelijke oorzaak van de katastrofe. De meest voor de hand liggende veronderstelling was de onvoorzichtigheid van loodgieters. Op vrijdag 5 oktober hadden de loodgieter Jacob Kodde (6) en zijn knechts nog in de dakgoten gesoldeerd. Zij hadden voor het laatst gewerkt aan de goten tussen het mid delste en zuidelijk dak en daar een onafgedekte vuurpot laten staan. De volgende dag, za terdag 5 oktober, hadden zij niet op de kerkdaken gewerkt en men vermoedt dat de opste kende wind het nog aanwezige vuur in de pot heeft doen opgloeien en dat vonken in een openstaand dakvenster zijn gevlogen. Deze vonken zijn gaan smeulen in het dakgebinte en het tongewelf van het zuidelijk gedeelte van de kerk. De kerkdienaars, die het avondmaals- zilver klaarzetten voor de volgende zondag, hadden het smeulen niet opgemerkt. Ook de ontstane rook, die door het openstaande dakvenster kon ontsnappen, is kennelijk door nie mand gezien. De wind, die in de loop van de zaterdag harder is gaan waaien, heeft het vuur flink aangewakkerd. Voor deze oorzaak van het onstaan van de brand pleiten nog twee andere omstandigheden. De loodgieters hadden niet steeds de nodige voorzichtigheid in acht genomen. Toen zij en kele dagen voor de brand aan de noordzijde van de kerk in de dakgoten bezig waren, kwam de weduwe Van Dopff-Kempe uit haar huis lopen en waarschuwde hen: „Jongens, jongens! Wat ga je toch roekeloos met dat vuur om!" (7). Maar ook het gedrag van de loodgieters baas Jacob Kodde gaf reden tot vermoedens in zijn richting. Kodde woonde aan de Oude Haven, wijk D nr. 439 (thans Havenpark 42) en toen bekend werd dat de kerk in lichterlaaie stond, kwam hij uit zijn huis rennen met het duidelijke doel in de Oude Haven te springen. Dat zou hem gelukt zijn, ware het niet dat zijn buurman, de bakker Leendert But, hem had tegengehouden. Hoewel zijn zoons, beiden loodgieter, later steeds ontkenden dat hun va der schuldig was aan het veroorzaken van de brand, is dit laatste gegeven veelzeggend (8). Een tweede mogelijkheid kan zijn geweest de onvoorzichtigheid van de organist Gerrit Overman. Deze was de in 1827 overleden Leendert Verveen opgevolgd. Men verhaalt dat hij achter het orgel in de kerk, waar zich een grote ruimte bevond, 's avonds wel „samen komsten" hield met dames, „waarbij dan lustig gedronken werd en met het gebezigde kaarslicht niet altijd de noodige voorzichtigheid werd in acht genomen". Een late voorbij ganger beweerde op zaterdagavond 6 oktober omstreeks elf uur nog één of meer personen uit de kerk te hebben zien komen. Anderen beweren dat zij omstreeks die tijd nog orgelto nen hebben gehoord (9). Dan is er nog de mysterieuze verklaring van Carolus Heyeriks, overleden in 1885, één van de matrozen die had geassisteerd bij de blussingswerkzaamheden. Hij had tijdens het blus werk op het dak gezeten en daar het geheel kunnen overzien. Hij heeft toen ,,zeer goed... kunnen zien, wat de ware oorzaak van de brand zou geweest zijn, n.l. eene andere reden dan de onvoorzichtigheid van loodgieters"! (10). Tenslotte waren er nog geruchten dat de „Roomschen" de kerk in brand hadden gestoken. In die tijd was er nog steeds sprake van grote tegenstellingen tussen het Roomse en Pro testantse deel van Nederland, zodat in dat kader bezien deze geruchten verklaarbaar zijn. 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1982 | | pagina 62