gewoon omdat hij geen zin had, was hij meestal te vinden in het kleine kamertje dat aan de
straatkant lag en dat hij als kantoortje had ingericht. Het grootste deel van de wanden werd
in beslag genomen door boekenkasten die tot aan het plafond reikten. Iets van de muur af
stond een oud cilinderbureau. Op de rand van de groengeschilderde houten lambrizering
lag de rugkrabber waarmee oom Piet, gezeten achter zijn bureau, zich van tijd tot tijd stevig
over de gebogen rug krabde. Recht tegenover het bureau hing een groot vierkant stuk kar
ton, dat elke morgen als de kapper kwam om oom Piet te scheren, dienst deed als steun
voor zijn hoofd.
Dit thuiswerken had zo zijn kleine voordelen. Oom Piet was dol op lekkernijen van uiteenlo
pende aard en in de meeste gevallen profiteerden ook de huisgenoten van zijn ongekende
snoeplust. Het gebak moest overigens per se van Schürmann zijn; al het andere kwalificeer
de hij kortweg als „scheerzèèp(e)"
Neef I. wierp een steelse blik op zijn oom, die met een verbeten trek om de mond nog steeds
druk aan het schrijven was. Zonder twijfel ging het over de bijzonderheden van een oud
huis of een reeds lange tijd uit Zierikzee verdwenen belangrijke familie. Het zou volgende
week wel in de Nieuwsbode staan.
Plotseling schoot hij in de lach om wat oom Piet hem vanmorgen, toen ze allebei op de
stoep voor het huis stonden, had gezegd terwijl een deftig rijtuig hen voorbij hobbelde. „A 'k
èrrech rieke was, dan zou 'k een gróót rietuug köpe mit zes paeren d'r voor en dan liet ik
m'n ieder en dag du Zieriksee rie, in, zo voegde hij er aan toe, dan zou'k achter an de koese
un gróót bord 'ange mit derop: 't kan m'n niks verschille". Typisch oom Piet, dacht neef I.
later...
Bovenstaande impressie uit het leven van P. D. de Vos (oom Piet) kon worden samengesteld
uit berichten van enkele levende getuigen, die hem van zeer nabij hebben meegemaakt. Zij
dateert uit het begin van de jaren twintig, als De Vos in het huis naast het Gravensteen
woont. Hij is dan op het hoogtepunt van zijn loopbaan en geniet van het aanzien dat hij in
de funktie van stadsarchivaris had verworven in de toen al vervallen stad aan de Schelde.
De Vos was zonder twijfel in Zierikzee een bekende persoonlijkheid, door iedereen geacht
en gerespecteerd vanwege zijn uitgebreide kennis van de geschiedenis van de stad en het ei
land, maar bovendien ook door zijn vermogen dit aan de geïnteresseerde burger duidelijk te
maken. Het meeste dat hij heeft geschreven was ook niet bedoeld voor historici, maar vee
leer voor de eigen mensen", zoals blijkt uit wat hij in een van zijn artikelen schreef: „Mo
gen de boven medegedeelde wetenswaardigheden al niet van bijzonder belang zijn, velen
onzer stadgenoten zullen toch wellicht met eenig genoegen het hier verzamelde hebben
doorlopen". (1)
Het is mogelijk dat zijn ambities met het schrijven van de „Vroedschap" verder reikten,
maar waarschijnlijk is dat niet. Meertens zegt in zijn artikel over De Vos toch ook, dat alleen
het sterke aandringen van anderen hem ertoe kon overhalen dit werk in druk te laten ver
schijnen.(2) De Vos leefde en werkte te zeer in een zelfgekozen isolement. Hij had nauwe
lijks kontakten met vakbroeders in andere plaatsen en weigerde bovendien categorisch om
archieven van buiten de stad en het eiland te raadplegen, als hij daarvoor een reis buiten
Schouwen-Duiveland moest ondernemen.
Zijn enige uitstapjes waren de tochtjes naar Antwerpen aan boord van het mosselschip dat
eigendom was van zijn Bruse vriend Jan Nolet. Deze reizen mogen beschouwd worden als
de afschaduwing van het verlangen uit zijn jeugd om naar zee te gaan. Een verlangen dat
70