kinderschoenen stond - pas na 1921 werd het een afzonderlijk studievak aan de universiteit - zal hij van die kant in methodisch opzicht weinig steun hebben ontvangen. Romein zegt in zijn artikel over de geschiedschrijving in Nederland tijdens het interbellum hierover het vol gende: „Wat de Universiteit tot het vak had bijgedragen beperkte zich tot het technisch aspect: materiaalverzameling en bronnenkritiek; en zelfs die was voor een groot deel in handen van niet-universitaire kringen, kloosterorden en particuliere geleerden, die in op dracht van de overheden hun taak volbrachten".(4) De Vos was zo'n particuliere geleerde, die zijn geschiedenis geheel schreef in de stijl en de traditie van de negentiende-eeuwse historici. Ook hij zag het als zijn voornaamste taak om de feiten die hij lezende in de bronnen tegenkwam, zo volledig mogelijk weer te geven en op die manier te vertellen 'wie es eigentlich gewesen' (Ranke). Zelden of nooit herkent men de persoon van De Vos in zijn werk en de lezer zal tevergeefs zoeken naar eigen opvattingen over het gebeuren dat hij zo nauwkeurig en tot in alle bij zonderheden heeft beschreven. Voor een man als De Vos, die in het dagelijks leven over al les en iedereen een uitgesproken mening verkondigde, moet dat geen eenvoudige taak zijn geweest! Een enkele keer toont hij een zekere bewogenheid met het verleden dat hij beschrijft, getui ge een passage uit zijn artikel over de lotgevallen van een oud huis: „En tevens vervult ons, bij het terugzien op de lange rij der bewoners van dergelijke woningen, de weemoedige ge dachte, dat, hoe lang ook wijzelven of onze familiën in ons dierbaar geworden woonsteden gevestigd mogen zijn, er tenslotte toch een tijd aanbreekt, dat wij onze nakomelingen deze verblijfplaatsen, met o! zooveel herinneringen, moeten verlaten, zoodat onze oude wonin gen eigenlijk niet anders zijn dan logementen en wijzelven slechts reizigers blijken te zijn".(5) De Vos spon zelden draden die de geschiedenis van Zierikzee en het eiland verbonden met het historisch gebeuren in de rest van Nederland. De wereld buiten Zierikzee had niet zijn belangstelling. Als de man die gekenmerkt kan worden als een typische negentiende- eeuwer, voor wie nieuwigheden als de radio en de typemachine niet meer waren dan „vuul- te", heeft hij zich een leven lang gekoesterd in de beslotenheid van de stad die zelf nog tot ver na 1900 de sfeer van de negentiende eeuw ademde. De man die het zich in die stad kon permitteren een koninklijke onderscheiding te weigeren met de mededeling dat „tegen woordig iedereen zo'n ding kreeg". Maar hij was ook en vooral degene die voor wat de geschiedenis van Zierikzee en omstreken betreft van onschatbare waarde is geweest en met onvoorstelbare werkkracht de uitdaging is aangegaan met een verborgen verleden, dat waard was beschreven te worden. Voor de ro manticus De Vos was dit verleden niet (meer) de vluchtplaats van een onvoltooide toekomst verwachting, maar de vervulling van het verlangen om „het verhaal van het worden en ver gaan" te vertellen: „Zoo dikwijls we, de haven van Zierikzee verlatende, het genot smaken bij helder zonnig weer op de kabbelende blauwe golfjes der Ooster-Schelde te dobberen en daar het ruime watervlak te overzien, dat zich ver in 't Westen in de Noordzee verliest, komt ons telkens het aangrijpende visioen van Heine voor oogen, waar hij onze verzonken steden uit de diepte der wateren doet rijzen met hare kerken en torens, haar menschenge- woel en handelsdrukte, haar levendige markten en middeleeuwsche raadhuizen. Dan den ken we eraan, dat onder de kalme, lachende, stralende oppervlakte dezer breede rivier me nig vlek, menig dorp, menige hoeve slaapt en de belangstelling in hetgeen eenmaal was, wil beloond worden met het verhaal van het worden en vergaan dier plaatsen".(6) 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1982 | | pagina 74