tarie in 1902 en volgende jaren kreeg De Vos weinig gelegenheid voor de ordening en be
schrijving van de archieven (7).
De vrije tijd van P. D. de Vos ging voor een belangrijk deel op in de vele maatschappelijke
funkties die hij aanvaardde. Ondanks dat maakte hij ruimte vrij voor onderzoek in de ste
delijke paperassen en regelmatig liet hij met name door middel van zijn artikelen in de plaat
selijke nieuwsbladen zijn stads- en eilandgenoten delen in de vondsten die hij deed. Zijn bij
na grenzeloze werkkracht en speurzin leverden nieuwe feiten en feitjes op over tal van
aspekten van de geschiedenis van Zierikzee en Schouwen-Duiveland.
Reeds in 1894 waren er vanuit de Zierikzeese gemeenteraad stemmen opgegaan een archi
varis te benoemen, waarbij men het oog op P. D. de Vos had. Tot een aanstelling kwam het
echter niet.
In 1919 trad de Archiefwet-1918 in werking, de eerste regeling om een zo goed mogelijke
bewaring en beheer van de overheidsarchieven te waarborgen. De Rijksarchivaris in Zee
land, mr. A. Meerkamp van Embden, tevens belast met de inspectie van de gemeente- en
waterschapsarchieven, bezocht in april 1920 de archieven van Zierikzee en moest konstate
ren dat de bewaring veel te wensen overliet. De archieven waren nog steeds geborgen op de
Schutterszaal, waar zij niet beveiligd waren tegen brand. Bovendien vroeg de ordening nog
veel aandacht.
De Rijksarchivaris rapporteerde hierover aan Gedeputeerde Staten van Zeeland, die op hun
beurt op 30 april 1920 een brief schreven aan Burgemeester en Wethouders van Zierikzee.
Gedeputeerde Staten wezen op de aanmerkingen van de Rijksarchivaris ten aanzien van de
bewaring en de ordening van het oud-archief en schreven voorts: „Het komt ons voor, dat
het belangrijke archief van eene oude Zeeuwsche stad als de Uwe inderdaad aanspraak kan
maken op eene betere behandeling, en dat dus aanstelling van eenen archivaris, die dit ar
chief behoorlijk zou ordenen en vruchtbaar maken, alleszins gewenscht zou zijn".
P. D. de Vos was uiteraard de aangewezen persoon om als gemeentearchivaris te worden
aangesteld. De Vos had echter niet het vereiste diploma om als zodanig benoemd te wor
den, doch de Archiefwet bood daarvoor een ontheffingsmogelijkheid. Burgemeester en
Wethouders schreven op 17 mei naar de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen met de vraag of deze bereid was ontheffing te verlenen.
De brief ging voor advies naar de Algemene Rijksarchivaris, prof. mr. R. Fruin, die eerst in
lichtingen inwon over de vaststelling van een archiefverordening door de gemeente Zierik
zee. Fruin, die rijksarchivaris in Zeeland was geweest, kende De Vos - de eerste kontakten
dateerden uit 1895 - en schreef aan de minister een positief advies: „De heer P. D. de Vos is
mij persoonlijk bekend als een hoogst ijverig en kundig ambtenaar'. De Algemene Rijksar
chivaris achtte het wenselijk hem de gelegenheid te geven zich geheel te wijden aan een
taak waarvoor hij wel berekend was (8).
De minister nam het advies over en schreef aan het Zierikzeese gemeentebestuur dat hij
„geneigd" was ontheffing te verlenen, mits er nog enkele formele hindernissen waren geno
men. Burgemeester en Wethouders legden de zaak voor aan de gemeenteraad. Onder voor
zitterschap van burgemeester mr. A. J. F. Fokker van Craijestein van Rengerskerke ging de
raad met de voorstellen accoord en benoemde P. D. de Vos op 6 augustus 1920 als gemeen
tearchivaris. De Vos betuigde aan de raad „zijn hartelijken dank". Een hartewens ging hier
mee in vervulling. Ook de minister verleende de vereiste machtiging, waarmee P. D. de Vos
de eerste gemeentearchivaris in Nederland werd, die zonder een archiefdiploma te bezitten
werd benoemd (9).
74