Oeverwerken systeem De Muralt" opgericht. Men zag er dus blijkbaar wel wat in. Dat De Muralt een vindingrijk en doortastend man was. blijkt ook uit zijn latere ambtsperio de (22 maart 1923 tot 29 oktober 1928) als burgemeester van Borculo. In die periode kreeg hij te maken met de cycloon, die op 10 augustus 1925 Borculo teisterde. Op 21 september 1925 besloot de gemeenteraad van Borculo de straatnaam ..de Markt" te veranderen in Muraltpleinals dank voor het optreden van de burgemeester tijdens de stormramp en daarna. Zijn voortvarendheid bezorgde hem wel het misnoegen van Gedepu teerde Staten en het kostte hem zijn burgemeesterschap, toen hij benoemd moest worden voor een volgende ambtsperiode. Jhr. ir. R. R. L. de Muralt overleed op 9 november 1936 te Den Haag. Zijn stoffelijk over schot werd bijgezet in het familiegraf op de Algemene Begraafplaats te Utrecht. Hij was ge huwd met Adriana Anna Honcoop (geb. 31-10-1872 te Vlijmen) en had één zoon. jhr. Wil lem Jules Jan, geb. 27-7-1900 te Soerabaja. Stormvloed 1906 De stormvloed van 12 maart 1906 was in feite de direkte aanleiding tot het ontwerp van dijkverhogingen met betonmuurtjes. Zoals in het verleden meermalen is gebleken dat vele zeedijken na het optreden van een belangrijke stormvloed verhoogd moesten worden, zo was dat ook het geval na de stormvloed van 1906 de hoogste stormvloed die tot dan toe was geregistreerd. Op 10 maart was het volle maan geweest, dus 12 maart viel in de springtijen. De wind liep van west naar noordwest. Sterke opstuwing van het vloedwater binnengaats deed de wa terstand in de zeearmen landwaarts buitengewoon stijgen, terwijl zware buien uit het noor den omstreeks de tijd van hoog water hoge „zeeën" veroorzaakten, waardoor de golven over vele zeedijken sloegen. Dijkdoorbraken in het oosten van de provincie Zeeland waren daarvan het gevolg. Te Vlissingen werd toen een waterstand van N.A.P. 3,92 m. gemeten (in 1953 N.A.P. 4,55 m.). In Zeeland werden in 1906 25 polders - oppervlakte ca. 4800 ha. - overstroomd. Voor Schouwen-Duiveland liep het goed af; de schade bleef daar beperkt tot een aantal afschui vingen van het binnentalud van de zeedijken, terwijl op verscheidene plaatsen het vloed merk op de kruin van de dijk werd gevonden. Die afschuivingen en die golfoplopen tot op de kruin gaven echter wel een waarschuwing, dat de zeedijken niet hoog genoeg waren. De afschuivingen aan de Schouwse dijken waren als volgt ontstaan: door golfoploop kwam veel zeewater op de kruin van de dijk terecht, zodat het dijklichaam doorweekt werd. Het gevolg was dat langsscheuren ontstonden, die dan weer met water gevuld werden. De vol gens de huidige normen toen vrij steile binnentaluds konden die waterdruk niet weerstaan en schoven af. In die gevallen waar de dijkskruin voorzien was van een grindweg of andere verharding was aangebracht, kon het water niet zo intensief in het dijklichaam dringen en bleven afschui vingen achterwege. Zelfs konden in dergelijke gevallen (bijv. op Tholen) dijken dienst doen als overlaten, zonder dat scheuren, afschuivingen of doorbraken voorkwamen. De conclusie lag dus voor de hand: vele dijken dienden na die vloed van 1906 verhoogd te worden om voldoende veiligheid te bieden. 80

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1982 | | pagina 82