Bij de toren gingen we weer van de fiets af om die plek eens rustig te bekijken. Nog iemand
was daar die een laatste blik over het water wierp voor hij huiswaarts keerde. Beije bleek hij
te heten, slager in Haamstede. Ik zal het nooit vergeten, want hij was de eerste die ons de le
gende van de zeemeermin van Westenschouwen vertelde en het erbij behorende versje leer
de. Hij had er kennelijk plezier in en wij niet minder. Hij wist ons ook de weg naar Westen-
schouwen te wijzen: ,,Als u naar Westenschouwen moet, dan volgt u maar de weg over de
dijk, langs het haventje van Burghsluis en vandaar verder langs een kronkelige weg tot u bij
een herberg, ,,Westenschouwens Welvaren", komt. Onlangs kwam daar nog een nieuweling
aan, een kunstschilder. En het lijkt wel of ik nu in de verte het geknal en geknetter van zijn
motorfiets hoor". De ontploffingen uit de richting Westenschouwen werden luider. ,,Ik ge
loof, dat zijn naam Dingemans is", zei hij nadenkend. ,,Ja, dat is hem!", juichten wij, spon
taan en opgewonden rondspringend.
Mijn vader was vooruitgegaan om voor onze komst alles in orde te maken in het geheel
leegstaande huisje op het brinkje van Westenschouwen. In augustus 1920 zou het koopcon
tract getekend worden met ,,de verkoopers C. W. Boot, landbouwer; Pieter Romeijn, tim
merman en Karei Lemson. metselaar, allen te Burgh". Het werd nog net voor Koninginne
dag geregistreerd te Zierikzee, ,,op den 30-sten Augustus 1900 twintig". Op koninginnedag
zelf zou natuurlijk niet gaan; zolang Wilhelmina regeerde, was dat een feestdag, met overal
grote dorpsfeesten, die meestal ook het einde van de schoolvakanties betekenden, helaas.
In het voorjaar van 1920 had mijn vader Westenschouwen ontdekt. Schouwen-Duiveland
was nu eenmaal geen eiland, waar men zo maai' eens heenging. Een reis naar Brussel of Pa
rijs verliep sneller en meer comfortabel!
Mijn vader had, als kunstschilder, de gewoonte om in voor- en najaar een tijd op stap te
gaan, ergens in Nederland. Bij voorbeeld een voorjaar in Leeuwarden en andere Friese
plaatsen als Bolsward, Franeker, Hindelopen, Sneek, Grouw en Lemmer; een andere keer
was het Utrecht, Den Bosch of Breda, Haarlem of Groningen. Hij kwam dan thuis met series
grote tekeningen en soms pastels of aquarellen, die later voltooid of als werktekeningen en
studies voor etsen gebruikt zouden worden.
In 1919 was hij in Zeeland: Zeeuws-Vlaanderen werd opnieuw bezocht, nadat hij al van
1900 tot 1903, drie zeer vruchtbare jaren, in Aardenburg had gewoond.
In datzelfde jaar 1919, dus na afloop van de oorlog, bezocht hij ook België, vooral om oude
bekenden te ontmoeten: Belgische vluchtelingen, die weer naar huis waren vertrokken. In
het begin van de oorlog en vooral tijdens het beleg van Antwerpen hadden velen van hen
ook in Gorinchem een onderkomen gezocht en mijn ouders hadden mede zorggedragen
voor hun huisvesting en verzorging.
In september 1919 werd Siert Triezenberg, een oude kennis van mijn vader, president van
de rechtbank te Zierikzee. Dat was aanleiding om een reis naar Schouwen-Duiveland te on
dernemen en daar te gaan schilderen.
Mijn vader verplaatste zich in die dagen met een motorfiets of, zoals wij zeiden „een stoom-
fiets". Dat het buiten en ook op ruimere afstand schilderen daardoor vergemakkelijkt zou
worden, bleek evenwel een illusie. Het was verre van eenvoudig om de pas met verse verf
volgeschilderde doeken mee te nemen, met één hand aan het doek en de andere aan het
stuur, op hobbelige, oneffen wegen. En op de kinderhoofdjes van de stedelijke bestrating
konden de verftubes in de achterop gebonden schilderkist heerlijk stukrammelen.
Bovendien zal hij wel geen enthousiast mecanicien zijn geweest. Ik heb zelf wel de anecdote
gehoord, dat hij - nadat hij zich „dat ding" pas had aangeschaft - besloot erop naar het stad-
102