tiek, een mooie tafel: alles zoals het er stond, bleef het staan, een adreskaartje eraan was voldoende. Van Gend Loos zorgde er verder wel voor, zo safe als een huis! Mijn moeder zou die zomer nog leren. dat. wat haar betrof, de nabijheid van de duinen niet altijd een zegen was. Was er een droge zomer en had het eens een keer flink gewaaid (zoals zeker in augustus gebeuren kon), dan kon zij het duinzand met blikken vol van de plavui zen scheppen. Misschien had zij er gewoon wat meer zand bij moeten strooien! In de gelagkamer van het café op de hoek, ..Westenschouwens Welvaren", zouden de meisjes Van de Zande nog ja ren die oude gewoonte voortzetten: 's zaterdags schoon zand, zo mogelijk in mooie figuren, op de vloer strooien. Ook buiten, langs de zwarte plint van het huis, werd dan wit duinzand gestrooid. „Westenschouwens Welvaren" was wel het middelpunt, maar doorgaans liep het café zo druk niet en de familie Van de Zande was meer bezig met het boerenbedrijf. Alleen in de zo mer kwamen er nogal wat ..Jan Pleziers" van verder op het eiland. Er werd dan uitgespan nen en na de maaltijd, binnen of buiten genoten, gingen allen, in het zwart gekleed en de vrouwen met Schouwse mutsen op, naar het strand. Eén keer per jaar ..voete wasse"! Er waren in die tijd veel kinderen, die op het brinkje voor vertier zorgden. In één van de drie huizen tussen ons huis en het café woonde b.v. de familie Bom, met uiteindelijk 16 kin deren, van alle leeftijden. De jongste zouden we later „ome Jan" noemen, want hij werd ge boren nadat de oudste van het gezin al getrouwd was en een kind had. Naast ons woonde de familie Groenleer met enige kinderen. En aan de andere bebouwde zijde van de brink stond het huis van Adriaan en Corrie Overbeeke-Fondse, met dochter Adrie. en dat van de oude vrouw Van Hekke, met haar twee toen nog ongetrouwde zoons. De oudste van hen. Johan nes, zou later de rechterhand van Nico Lysen, de man van het duin- en bosbeheer, worden. Als kind waren wij gefascineerd door vrouw Van Hekke, dat kleine vrouwtje met haar o zo vriendelijk, gerimpeld gezicht onder haar witte gehaakte kapje. Zij heeft, naar ik meen twaalf kinderen gehad, waarvan slechts die twee waren overgebleven. Wij gingen vaak bij haar een babbeltje maken en, laten we eerlijk zijn, hoopten dan wel eens een Zeeuwse babbelaar van haar te krijgen. Mijn vader heeft haar in haar interieur geschilderd, dat karakteristiek is voor het eiland in die tijd: het antieke kabinet van rood geschilderd grenenhout, de mahonie kast met daarop de vazen en de glazen ballen (die in de oorlog 1914-1918 voor de vissersnetten werden ge bruikt, in de plaats van niet verkrijgbare kurk), de Japanse matten op de vloer, het soort ta felzeiltje met z'n speciale glans, de potjes en de bloemen in de vensterbank. Na haar overlij den heeft mijn vader haar huis gedurende één zomer kunnen huren en als atelier gebruikt. Om ons heen stonden drie hofsteden. Op „Irene" woonde Pieter Boot, met o.a. zijn mooie witte paard - en jongens die voor mijn vader wel met de paarden wilden poseren. En dan was er Bartel Boot, met de zoons Kees en Maarten, op „Toledo's Hoeve", waarvandaan de zandweg via het Abeelenbos en ..Toledo's Gat" naar zee leidde. In het Abeelenbos stond het huis van de Belgische schilder Alphons Blomme. Dat bos behoorde aan Kees (C. W.) Boot van „Duinoord", de grootste hofstede in onze buurt. Een heel grote schuur domineer de over het huis. De grindweg (nu de Steenweg) eindigde op „Duinoord" en vandaar, tussen het gras. liep nog zoiets als een fietspaadje tot aan de zeer soliede trappen (met 83 betontreden aan de landzijde en 102 houten treden aan de zeezijde), gebouwd in 1912. Mijn ouders hadden het Zeeuwse land lief. de lucht en het licht - vooral het avondlicht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 107