Zijn leven lang koesterde hij een liefde voor oude gebouwen en historische stadjes, interes
seerde hij zich voor kunstgeschiedenis en de geschiedenis der bouwkunst en stelde hij be
langstelling in de archeologie.
Ook op maatschappelijk en sociaal gebied was mijn vader actief. Nieuwkoop was in die jaren
een dorp van zeer arme smeden. In de vele smidsen ter plaatse werd nog kinderarbeid ver
richt. Werkdagen van 14 uur, gevuld met geestdodende arbeid als het massaal produceren
van spijkers en krammen, waren normaal. Geen wonder dat het alcoholgebruik groot en al
gemeen was, vooral op de zaterdagen, na ontvangst van het karige loon.
Mijn ouders sloten zich aan bij de bond van geheelonthouders en probeerden op allerlei
manieren de arbeiders iets meer vreugde te geven. Een poging om tot oprichting van een
smidsschool te komen werd in regeringskringen ondersteund. De grondslag zou gelegd
worden op een ambachtschool, waaraan een vervolgopleiding voor kunstsmeden verbonden
zou worden.
Alle plannen, inclusief de bouwplannen, waren gereed en de rijkssubsidie was toegezegd.
Het wachten was slechts op de gemeenteraad, voor een kleine pro forma te geven bijdrage.
En dat werd afgewezen!
In Schoonhoven lukte het H. Ellens, ongeveer tegelijk met mijn vader, beter. De nog steeds
bestaande zilversmidschool getuigt daarvan.
Intussen is er nog altijd gebrek aan kunstsmeden. Sinds (een andere) Dingemans die fraaie
hekken voor het Vondelpark maakte zijn er in Nederland geen smeden meer geweest die
iets dergelijks zouden kunnen!
Het werd 1911. Mijn vader solliciteerde naar de betrekking van rijksontvanger te Gorin-
chem en werd in die functie aangesteld. In Gorinchem (meestal Gorkum genoemd) hebben
mijn ouders zich vanaf het begin ingespannen voor het algemeen belang. Ter sprake kwam
reeds, dat mijn vader lid van de gemeenteraad was. Eveneens ijverde hij voor de beginselen
van het openbaar onderwijs. Al spoedig heeft hij zich in Gorinchem ook ingezet voor de be
langen van de vereniging „Oud-Gorcum". Vooral gebeurde dit bij de afwerking en inrich
ting van het museum in een uit 1566 daterend huis ,,Dit is Bethlehem", dat 1 juni 1912 geo
pend werd. Het eerste museumgidsje werd door mijn vader geschreven. Een interieurfoto
toont de tafel, waar ik nu aan zit te schrijven. Met ander meubilair was die uitgeleend aan
het museum. Mijn ouders schonken ook de schouw met Delftse tegels.
Meer en meer schrijft mijn vader artikelen voor hetBulletin van de Nederlandse Oudheid
kundige Bond" en voor Bouwwereld", artikelen die meestal door hemzelf met tekeningen
van de monumenten geïllustreerd worden.
In 1912 schrijft hij uitvoerig over „De Pastorie van Schelluinen" uit het midden van de 16e
eeuw. In 1917 wordt na jarenlange strijd voor behoud van dit gebouw door het ministerie
van binnenlandse zaken besloten 50% van de restauratiekosten bij te dragen. In 1920 kan
het werk beginnen.
In deze tijd krijgt mijn vader ook een kistje middeleeuwse pijpaarden scherven in handen.
Na wekenlang gepuzzel komt het volledige beeld van de heilige Margaretha en de draak te
voorschijn. In „Elseviers Maandschrift" en het „Bulletin" 1921 staat de geschiedenis en
herkomst van „De heilige Margaretha van Schelluinen" van ca. 1500 beschreven (thans Ca-
tharijne Convent te Utrecht).
Minder voorspoedig was mijn vader in de strijd voor de oliemolen op de wal van Gorinchem.
Evenals de z.g. „Koninklijke molen" in Leerdam werd hij afgebroken. Mijn vader kwam
echt in opstand. Hij schreef ingezonden stukken in „het Vaderland' van 29 december 1921
en 4 januari 1922. Onder de titel „Het Nederland van de Molens ontmolend door Neder-
112