land" verschenen artikelen in de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" en weer in „Het Vader land". Mede naar aanleiding hiervan stelde het kamerlid Henri ter Hall vragen aan de mi nister. Door deze protesterende artikelen van mijn vader, zo ook nog in „Ons Nederland" van maart 1922, kwamen veel medestanders naar voren, waaronder Mr. P. G. van Tienhoven te Amsterdam, medeoprichter van de ,,Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland". Als een gevolg van de door mijn vader ondernomen actie is in 1922 de vereni ging „De Hollandsche Molen" opgericht. In de jaren '60 van haar bestaan heeft zij veel en uitmuntend werk verricht tot behoud en restauratie van onze molens. Bij alle activiteiten ten bate van het algemeen belang bleef evenwel de schilderkunst hoofd zaak in het leven van mijn ouders. Na de verhuizing naar Gorkum. in 1911, wordt werk van mijn vader steeds vaker tentoon gesteld in verschillende plaatsen in ons land. Ook zendt hij regelmatig in voor voor- en na jaarstentoonstellingen van de kunstenaarsverenigingen. Aan een groepstentoonstelling in Vlaardingen 1915 nemen zowel mijn vader als mijn moe der deel. In het werk van mijn vader keerden de paarden terug! De „Nieuwe Vlaardinger Courant" van 22 december 1915 schrijft: „Vooral waar W. J. Dingemans het handelsbedrijf in Rotter dam verbeeldt, sleperspaarden in de vroege ochtendstond in zware kleuren met als tegen stelling in de verte de wemelende morgennevel, die nog boven de grote, zojuist ontwaakte stad heel fijn neerhangt, is hij wel geslaagd". Verscheidene tentoonstellingen worden samen met Simon Maris georganiseerd. De onder werpen van Maris - kleurrijk aangeklede vrouwen: kinderen, meisjes en vrouwen in de volle zon van het Zandvoortse strand: en uitstekende portretten, die hem dikwijls in de plaatsen waar hij exposeerde de nodige opdrachten opleverden - zorgden voor interessante afwisse ling in het geëxposeerde. Tentoonstellingen van mijn ouders samen met Simon Maris wer den onder meer gehouden in Enschede, Lochem, Winschoten, Den Bosch. Tilburg, in de kunsthandel „Sala" te Leiden en in de kunsthandel Van der Aa te Almelo. Samen hielden mijn ouders tentoonstellingen in o.a. Haarlem (kunsthandel J. H. de Bois, 1917) en Amsterdam (kunsthandel J. S. Fetter, 1922). Mede omdat omstreeks 1917 mijn vader om gezondheidsredenen was afgekeurd voor zijn werk, werd het ook noodzakelijk zijn schilderijen en etsen vaker tentoon te stellen en daar door de verkoop te stimuleren. Regelmatig reisde hij in die tijd heen en weer naar Rotterdam om daar de sleperspaarden - in veel gevallen oudgediende en afgeschreven ren- en rijpaarden - te bestuderen. Zo ont stonden veel schilderijen van deze edele vrachtvervoerders. Naar aanleiding van de tentoonstelling in Den Bosch schrijft de criticus van „De Handels- klok", in dezelfde geest als anderen: „Wanneer hij zich op zijn best geeft, is dat in paarden en paardenschilderijen. De sleperspaarden lenen zich zo goed voor een artistieke studie! Zij zijn nooit alleen maar paarden! Zij zijn altijd een stukje havenstadleven en als zodanig heb ben zij hun eigen kleur en lijn. Ik bewonder dit werk ten zeerste". Misschien nog duidelijker heeft Dr. P. H. Ritter jr. het gezegd: „De kunst van Dingemans sr. is vol van worsteling en problematiek. Vooral de psychologie van het zwoegende paard heeft zijn diepe aandacht gehad. In het paard heeft hij zijn ongemeen krachtig tekentalent en zijn van deernis overvloeiend hart op onvergetelijke wijze doen gelden". De schilderijen van mijn moeder kenmerken zich vooral door de vreugde en uitbundigheid 113

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 115